Als een dief in de nacht werd op 9 mei het ontwerp van het decreet dat het omgevingsbesluit mogelijk maakt goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Kort gesteld komt het erop neer dat via een omgevingsbesluit de bestemming via een vergunningsaanvraag kan worden gewijzigd. Volgens de memorie van toelichting moet men beter kunnen inspelen op een "projectgedreven" realiteit. Die projectgedreven realiteit is een eufemisme voor grootschalige projectontwikkeling, die “ruimtelijk rendement” moet nastreven. Grote ontwikkelingsprojecten (impulsprojecten genoemd), projecten van algemeen belang en uitbreidingen van bedrijven die niet bestemmingsconform zijn, krijgen zo een sluipweg om vergund te worden binnen bestemmingen die dat vandaag niet toelaten.
Met de regeling voor impulsprojecten is het mogelijk om gebieden binnen ruimtebeslag in de kern om te zetten in woongebied. Zo kunnen ambachtelijke zones, industriegebieden, maar ook landbouwgebieden en natuurgebieden met ruimtebeslag worden omgezet naar woongebied op basis van een aanvraag voor een project. Evengoed kan via het omgevingsbesluit hoogbouw mogelijk worden gemaakt, waar dat vandaag niet kan.
Met dit decreet wordt de logica uit de wet van 1962, en de latere wetten, helemaal ondersteboven gekeerd. Die wet voorzag immers dat plannen opgemaakt moesten worden door de overheden in functie van het algemeen belang, en dat vergunningsaanvragers zich vervolgens moesten schikken naar de bestemmingen en voorschriften die de overheid had vastgelegd. De overheid was in de naoorlogse periode tot dit besef gekomen omdat ze merkte dat een projectmatig vergunningenbeleid door de gemeenten (met massale verkavelingsaanvragen van particulieren) tot ruimtelijke chaos had geleid, de economische, sociale en ecologische ontwikkeling van het land zouden hypothekeren en het ‘s lands natuurschoon zouden vernietigen. Maar dat historisch besef is er nu blijkbaar niet meer. Nu moeten de bestemmingsplannen worden aangepast aan de projecten van de aanvrager.
Dit decreet plaatst daarmee planning buiten spel en zet verder in op een ad hoc beleid, waarbij we ons vergunning na vergunning verder vast zullen rijden. Want de verdichting die men beoogt met het omgevingsbesluit gebeurt project per project, zonder dat er op een ruimer gebiedsniveau nog een afweging kan worden gemaakt. Nochtans is een planning op gebiedsniveau uiterst noodzakelijk indien we verdichting leefbaar willen houden. Forse bouwprogramma’s vragen meteen ook meer zorg voor de open ruimte, een betere ontsluiting, meer voorzieningen en een kwalitatieve en doordachte publieke ruimte. Enkel onder deze voorwaarden zal een verdere verdichting draagvlak kunnen krijgen. Maar in een projectgedreven realiteit blijft het een raadsel hoe die kwaliteiten kunnen worden gegarandeerd.
Oh ja, de omgevingsbesluiten moeten wel afgestemd worden op de beleidsplannen, voegt het decreet toe als poging tot kwaliteitsgarantie. Maar meteen wordt gesteld dat ze er ook van kunnen afwijken. Vlaanderen heeft nog helemaal geen goedgekeurd beleidsplan, meer dan 12 jaar sinds het werd aangekondigd, net zoals de overgrote meerderheid van de gemeenten in Vlaanderen. En de structuurplannen? Die zijn te “verouderd” volgens de memorie van toelichting om nog als kader te dienen, hoewel ze officieel nog in vele gemeenten van kracht zijn. De visies waar verdichtingsprojecten wenselijk zijn ontbreken dus nog, waarmee dit instrument het paard achter de wagen spant.
De speculatie bij grondeigenaars kan nu volop beginnen, nu elke morzel grond in de dorpen en steden die daarvoor niet bebouwbaar was, potentieel bebouwd kan worden of hoger bebouwd kan worden. Wat juist ruimtebeslag is (bij nader order geen verordenend begrip), of tot waar de kern komt, zal voer zijn voor ellenlange juridische discussies. De methode om ruimtebeslag te meten is al meermaals aan verandering onderhevig geweest en vormt geen stabiel toepassingskader. Door de willekeur die het instrument in zich draagt, wordt lobbying en achterkamerpolitiek verder aangemoedigd. Het instrument zet verwachtingen bij eigenaars, en die zullen de grondwaarde maximaal willen valoriseren. Ik kan me niet voorstellen dat de ontwikkelingssector hierop staat te wachten, maar dat ze juist vragende partij zijn voor meer voorspelbaarheid en een gelijk speelveld. Want de ontwikkelingssector zou ook wel eens bedrogen kunnen uitkomen met dit instrument, dat juridisch zwak staat en een vernietigend advies kreeg van de Raad van State.
Lokale besturen die het goed voor hebben met de ruimtelijke ordening en de lobbydruk voor willen zijn, moeten zich reppen om een beleidsplan goedgekeurd te krijgen dat klaarheid en duidelijkheid brengt over waar verdichting al dan niet gewenst is. In hun beleidsplannen kunnen ze best anticiperen op aanvragen voor omgevingsbesluiten door dat expliciet te verwoorden.
Verdichting is nodig indien we de open ruimte willen sparen. Daar is geen discussie over. Maar een verdichting die ad hoc gebeurt zonder sturende kaders is gedoemd om te falen. Bovendien zet dit instrument weer eens aan om niet-bebouwde ruimte om te zetten naar bebouwing. Want naast de impulsprojecten kunnen ook projecten van algemeen belang en uitbreidingen van (zonevreemde) bedrijven nu via de vergunning meteen ook de bestemming wijzigen. En wie creatief combineert breidt eerst een bedrijf uit met het omgevingsbesluit in landbouwgebied, om het daarna in woongebied om te zetten via een impulsproject. Gelukkig zet de nieuwe regeling van de planologische compensatie die eveneens op 9 mei werd goedgekeurd enigszins een rem op bijkomende harde bestemmingen. De omzetting van een zachte bestemming naar een harde bestemming zal voortaan een gelijktijdige omzetting van hard naar zacht vereisen. Maar ook deze regeling heeft achterpoortjes, die uitzonderingen toestaan.
We hebben hiermee weer een triest dieptepunt bereikt in de planningsgeschiedenis. De sluipmoord op de open ruimte gaat onverminderd voort.
Tom Coppens is ingenieur-architect en professor Stedenbouw & Ruimtelijke Planning aan Universiteit Antwerpen.