‘Wil men in Vlaanderen binnenkort nog vergunningen kunnen afleveren voor infrastructuurprojecten, dan dringen hervormingen zich op’, schrijft advocaat en onderzoeker Laurens De Brucker.
Op 11 april 2023 vernietigde het Grondwettelijk Hof enkele hervormingen van minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) die in het leven werden geroepen om beroepsprocedures tegen vergunningen te bemoeilijken. Meer bepaald werden de zogenaamde relativiteitseis en attentieplicht door het Hof van tafel geveegd.
Met de relativiteitseis trachtte de Vlaamse decreetgever de Raad voor Vergunningsbetwistingen te verbieden om rekening te houden met argumenten die kennelijk niet strekken tot de bescherming van de belangen van diegene die zich daarop beroept. Het geval waarin een partij een schending aanvoert van de veiligheidsnormen voor windturbines indien deze persoon als niet-omwonende zelf geen veiligheidsrisico’s loopt, kan in dat verband als typevoorbeeld dienen.
De attentieplicht, die de verplichting behelst om eventuele onwettigheden tijdens de inspraakprocedure voor een project op het meest nuttige ogenblik op te werpen, moest de blokkeringsmogelijkheden van bezwaarindieners dan weer enigszins beperken in de tijd, en tezelfdertijd vermijden dat naar aanleiding van een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen voor het eerst nieuwe argumenten zouden worden aangevoerd die reeds in een eerder stadium van de procedure gekend waren.
Dat het Grondwettelijk Hof de relativiteitseis en attentieplicht zou vernietigen, stond in de sterren geschreven. Ondanks het feit dat de Raad van State er in zijn voorafgaande adviezen bij de beoogde hervormingen niet alleen op wees dat de tekst van het voorontwerp te algemeen geformuleerd was, maar ook aanstipte dat de voorgestelde beperkingen van het recht op toegang tot de rechter niet evenredig oogden met de nagestreefde doelstellingen, hield de decreetgever immers onvoldoende rekening met de geuite wettigheidskritiek.
Bovendien botsten ook voorgaande pogingen tot het versnellen van het vergunningsproces reeds op een veto van het Grondwettelijk Hof. Meer bepaald vernietigde het Hof in 2019 een regeling die erin voorzag dat een beroep enkel kan worden ingesteld door personen die tijdens het openbaar onderzoek een bezwaar hebben ingediend omwille van de strijdigheid ervan met het recht op toegang tot de rechter.
Dat de Vlaamse decreetgever in het licht van eerdere juridische antecedenten en in navolging van de adviezen van de Raad van State niet meer legislatieve precisie aan de dag legde, betreft een uiterst spijtige zaak. Dossiers als Uplace, de werkwinkelwijk Broeklin en het nieuwe voetbalstadion van Club Brugge tonen immers aan dat een hervorming van de bestaande omgevingsvergunningsprocedure absoluut noodzakelijk is.
Ondanks de maatschappelijke nood aan acute hervorming moet echter worden vastgesteld dat het eigengereide optreden van de Vlaamse decreetgever jammer genoeg een zoveelste voorbeeld vormt van onbehoorlijk bestuur. Herinnerend aan het debacle van de terugdraaiende tellers en de zonnepanelen, waarbij de Vlaamse overheid in hetzelfde bedje ziek was, mag worden gehoopt dat onze politici hun lesje nu toch stilaan hebben geleerd en zij de adviezen van de Raad van State naar de toekomst toe meer ter harte zullen nemen.
Naar aanleiding van de vernietiging van de relativiteitseis en attentieplicht keren we vandaag terug naar een situatie die in het kader van de vergunning van infrastructuurwerken in Vlaanderen niet anders kan worden omschreven dan als de dictatuur van de minderheid. De ruime interpretatie van het belang bij vernietigingsberoepen die voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen worden gebracht, geeft immers aanleiding tot een praktijk waarbij individuen algemeen belangprojecten nagenoeg ad perpetuum kunnen dwarsbomen. Zulks met alle economische gevolgen van dien.
Bovendien lijkt de slinger ook helemaal te zijn doorgeslagen in het nadeel van het bestuur. Er moet namelijk worden vastgesteld dat de verplichtingen die thans op vergunningverlenende overheden rusten onnoemelijk zwaar zijn en stelselmatig zelfs nog bijkomend worden opgeschroefd.
Dienaangaande moet vooreerst worden gewezen op het feit dat een kat haar eigen jongen vandaag niet meer terugvindt in het kluwen van regels, besluiten, decreten, verordeningen, omzendbrieven, structuurplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen en beleidsprogramma’s die naar aanleiding van het vergunningsproces in overweging moeten worden genomen. Bovendien zijn deze instrumenten op gemeentelijk, provinciaal en Vlaams niveau vaak volkomen verschillend en wordt ook vanuit Europeesrechtelijke hoek met de regelmaat van de klok nog eens in bijkomende plichtplegingen voorzien. Dat omgevingsambtenaren soms van geen hout meer pijlen weten te maken, mag dan ook niet verbazen.
Als klap op de vuurpijl komt daar ten slotte nog bij dat de motiveringsplicht steeds strenger wordt geïnterpreteerd. Niet enkel de vergunningsbeslissing zelf, maar ook de adviezen die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend, moeten immers in detail worden gemotiveerd en juridisch waterdicht zijn. De kleinste vergissing of het geringste motivatiegebrek kunnen namelijk aanleiding geven tot een vernietiging achteraf door de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
Wil men in Vlaanderen binnenkort nog vergunningen kunnen afleveren voor infrastructuurprojecten, dan dringen hervormingen zich danig op.
In het licht van de strenge opvattingen die zowel de Raad van State, als het Grondwettelijk Hof er met betrekking tot het recht op toegang tot de rechter op nahouden, lijkt het in dat verband aangewezen dat de Vlaamse overheid het naar de toekomst toe over een andere boeg gooit. Eerder dan de rechten van potentiële bezwaarindieners te beknotten, kan bijvoorbeeld beter worden ingezet op een adequate opleiding en permanente bijscholing van omgevingsambtenaren. Zij zijn immers de sleutel tot de afgifte van goed onderbouwde en juridisch solide vergunningen.
Vanuit eenzelfde optiek lijkt het vervolgens ook aangewezen om adviesverlenende instanties bijkomend te versterken met omgevingsjuristen of ambtenaren met een uitstekende kennis van het Vlaamse omgevingsvergunningscontentieux.
Ten slotte zou ook kunnen worden voorzien in de benoeming van enkele bijkomende rechters bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Op die manier zou men de bestaande achterstand immers kunnen proberen wegwerken en de doorlooptijd van de procedure enigermate bespoedigen.
Indien de Vlaamse Regering de in het Regeerakkoord uitgedrukte doelstellingen dat het algemeen belang moet primeren en dat louter particuliere belangen infrastructuurwerken niet meer buitenproportioneel lang mogen tegenhouden nog voor het einde van deze legislatuur zou willen realiseren, dan dient zij in navolging van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023 dringend in maatregelen te voorzien. In dat verband valt te hopen dat zij haar huiswerk ditmaal wel goed maakt en minstens relatief attentief rekening houdt met eventuele adviezen van de Raad van State die in het kader van decretale hervormingsvoorstellen zouden worden verleend.
Laurens De Brucker is doctoraal onderzoeker aan het KU Leuven Centre for Public Law en advocaat milieu-en energierecht. Dit opiniestuk verscheen eerder op Knack.be