Wie bezig is met bouwen en verbouwen krijgt bepaald veel architectuur-content in de feed. Als architect kan ik erover meespreken. En scrollend door die socials is er me wat opgevallen. Het ding dat zich steeds nadrukkelijker aftekent: dat steeds minder dingen zich aftekenen.
Alles lijkt steeds meer op elkaar. De gevels met grijze steen, betonnen details en slanke zwarte terrassenleuningen, de ‘grijze’ interieurs met toets van hout, dezelfde zwarte keukens met messing accenten. Het is allemaal zo herkenbaar om exact die reden: je kent het al.
Het is natuurlijk tegelijk een illusie om met elk project het warm water uit te vinden. En het moet ook gezegd worden dat België bij uitstek een (wereldvermaarde) sterke architectuuroutput kent. Aan talent geen tekort om sterke projecten neer te zetten. En toch lijkt het steeds meer alsof onderscheidende architectuur een nicheproduct is geworden: wel een veel gedeelde foto, maar in realiteit een eerder zeldzaam eiland in ‘a sea of sameness’.
Wandelend door Gent bijvoorbeeld, krijg je een caleidoscoop aangeboden van nietszeggende sjabloongebouwen en prijswinnende projecten. Voor elke architectuurhotspot – denk maar aan ‘De Nieuwe Dokken’ als crescendo – is er evengoed een veelvoud aan banaliteit te zien – ze liggen verstrooid langs de R40 en de steenwegen die naar de stad leiden (snel met de auto passeren lijkt een thema), maar evengoed in de binnenstad zelf: langs het Zuidpark, de Bagattenstraat, de Koepoortkaai, de Kortrijksepoortstraat...
Gent en andere steden doen absoluut hun best, maar het is ook een kwestie van perceptie: de prijswinnende architectuur wordt het meest ‘geshared’, de banale architectuur wordt nog steeds het meest gebouwd.
Dat was zeker niet altijd zo. Dus wat is er aan de hand?
Als er genoeg talent is, waarom wordt er dan (te) weinig gebruik van gemaakt? Simpelweg omdat er meestal geen geld voor is. Die herkenbare architectuur is ergens vergelijkbaar met ultrabewerkt voedsel: dat is ook overal omdat je het (her)kent, het is gemakkelijk (niet te veel nadenken) en moeilijk te weerstaan, voorspelbaar en vooral; het is goedkoper.
Magnetronarchitectuur doet hetzelfde als een magnetronmaaltijd: ze neemt enkele eenvoudige relatief goedkopere ingrediënten die iedereen kent en wel lust, je mengt ze, warmt ze even snel op en klaar. Smaakt net naar echt.
Wie is de schuldige? Moet de consument, of net de architect meer ballen aan het lijf hebben? Net als bij ultrabewerkt voedsel, valt ook bij ultrabewerkte architectuur niemand iets te verwijten. Consumenten staan qua tijd en geld onder druk, je kan het hen niet kwalijk nemen dat ze vaak de gemakkelijkste optie kiezen. Zeker in tijden van onzekerheid en financiële onrust moeten we niet te wild gaan doen. Bovendien is het belangrijk op te merken dat die ‘goedkopere’ magnetronarchitectuur ook gewoon nog steeds heel duur is.
Architecten en ontwikkelaars staan onder diezelfde druk. Ontwikkelaars dienen constant de verkoopbaarheid van de architectuur in de gaten te houden, want ook hun winstmarges zijn de laatste decennia onder druk komen te staan. En architecten? België is een mekka als het op architectuurkwaliteit aankomt. Maar dit talent moet ook de marktlogica volgen. Tijd dient betaald te worden en steeds minder mensen hebben daar geld voor. Dus wordt er minder de tijd genomen om na te denken en verval je snel in sjabloonoplossingen.
Oké, en dan? Net zoals ik wil dat iedereen financieel vrij zou moeten kunnen kiezen tussen verse aardbeien en magnetronpizza, zou iedereen ook financieel vrij moeten kunnen kiezen over wat architectuur voor hen betekent. Financieel vrij betekent dat op zijn minst het grootste deel van de bevolking een normale koopkracht heeft als het op huisvesting neerkomt. In deze sterk ontwrichte markt is dit nu al niet meer het geval. De overheid dient in te grijpen, klinkt het vaak.
Een overheid kan eigenlijk maar een drietal dingen doen om iets aan te moedigen: meer subsidiëren, minder belasten of het tegengestelde beboeten
Goed, maar wat ligt binnen de macht van een overheid? Het opnieuw kalibreren van de markt heeft te maken met beleidskeuzes (verdichting, vergunningsparcours, administratieve vereenvoudiging,…), maar heeft nog veel meer te maken met financiële tools. Een overheid kan eigenlijk maar een drietal dingen doen om iets aan te moedigen: meer subsidiëren, minder belasten of het tegengestelde beboeten.
Met een stevig begrotingstekort, de sputterende economische motor en een veelheid aan crisissituaties (onderwijs, zorg, vergrijzing, klimaat,…) zijn al die opties op zijn minst delicaat te noemen. En zo is de overheid ook maar een van de vele partijen in het systeem die kampen met geldtekort.
Net zoals bij de energietransitie geloof ik dat de inspanningen van zowel het macro- (Europa), meso- (België) en microniveau (gemeentelijk) zullen moeten komen. Enerzijds is de materie te complex en soms te regionaal van aard om enkel top-down behandeld te worden; anderzijds is coördinatie belangrijk om de wildgroei aan initiatieven te beperken en ongewenste bijwerkingen van bepaalde maatregelen te voorkomen.
Deze grootschalige financiële oefening is nodig om de wooncrisis niet te laten ontsporen, zowel in kwantiteit als kwaliteit. Met kwaliteit doel ik niet op selecte prestigeprojecten, maar de alledaagse doorsnee kwaliteit. In het opvoeren van de kwantiteit (wat moet) schuilt nog een bijkomende potentiële dreiging voor de kwaliteit. Snel, goedkoop én goed, dat lukt zelden tegelijk.
Aangepaste btw-tarieven. Sleutelen aan de renovatieplicht. Voorkooprechten. Men zoekt. Dat wel. Zelfs enkele procenten meer koopkracht voor de burger zouden al een verschil kunnen maken in de kwaliteit van de gebouwde omgeving.
Het komende politieke beleid zal moeten beantwoorden hoe we de koopkracht omhoog krijgen en hoe deze betaald zal worden. Want van te veel magnetronarchitectuur, krijgen we toch een opgeblazen gevoel en architectuur staat er meestal minstens voor een aantal decennia. En liefst veel langer.
Thomas Roelandts is architect en bestuurder van Marge architecten. Dit opiniestuk verscheen eerder in de krant De Morgen.