"We bouwen de leegstand van morgen", zo vatten Kris Peeters en Tim Vekemans (RE-ST) het haastwerk in onze ruimtelijke ordening samen. Maar: het kan anders.
Recent maakten academici en planologen een balans op van de staat van onze ruimtelijke ordening.
Achteromkijkend zagen ze een woekerende stedenbouw, die de facto vooral een plattelandsbouw is. Vooruitkijkend zagen ze een Vlaamse regering die de noodzakelijke bouwshift onbetaalbaar maakt en het gewestplan als aanjager van verdere verrommeling ongemoeid laat. Maar is dat reden voor pessimisme?
CARNAVAL VOOR DE VASTEN
De woonproductie in Vlaanderen draait inderdaad op volle toeren. De officiële verdichtingsdoelstelling functioneert als een vrijbrief voor stapel-gekke architectuur. Dat levert, voorlopig toch nog, veel financiële winst op en weinig ruimtelijke kwaliteit. Laat staan dat het aanbod beantwoordt aan de woonwensen. Veel jonge koppels willen wel degelijk in de stad wonen. Op voorwaarde dan wel dat er een kleine tuin is. Maar in de praktijk is van het verdichten met de voeten op de grond nauwelijks sprake.
Als leden van de Herentalse Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (Gecoro) spreken we uit ervaring. De afgelopen jaren zagen we hoe ons provinciestadje piekte in de interesse van de vastgoedsector. Niet onlogisch, gelet op de lokale troeven: industrie, diensten, natuur, een goed bediend pendelstation, een snelweg – we hebben het allemaal. Projectontwikkelaars en kandidaatbouwers gaan van minder likkebaarden.
Een inventaris van de projecten leert ons dat wij de vorige legislatuur een woonaanbod hebben besproken dat, rekening houdend met de verwachte en gewenste demografische groei, volstaat om tegemoet te komen aan de woonbehoefte voor de volgende vijftig jaar. Tachtig procent van dat geplande aanbod zijn appartementen. Zonder tuin dus. Een betaalbaar woonaanbod dat kan concurreren tegen de landelijk gelegen vrijstaande woning is niet in zicht. We zijn dus bezig de leegstand van morgen te bouwen. Iedereen weet dat de vasten er aan komt, maar in afwachting vieren we carnaval.
BOUWPAUZE
In de nieuwe legislatuur lijkt de dossierstroom niet te vertragen. Kennelijk warmt niet alleen het klimaat op. Ook de vastgoedmarkt doet dat. Bij gebrek aan overzicht en coördinatie. Of bij ontstentenis van planning en beleid, zo u wil.
Dat is niet typisch voor onze gemeente. Evenmin is het zo dat de beleidsmakers de bui niet zien hangen.
Maar door in vergunningswetgeving gebetonneerde tijdsdruk worden ze in de achtervolging gedwongen. Tijd om na te denken over kwaliteitseisen of een instrumentarium om de ontwikkelingen in de gewenste richting te duwen is er niet.
Daarom trokken enkele gemeenten recent aan de noodrem. Toen het kleine Wuustwezel enkele jaren geleden dreigde te verdrinken in de grote bouwdossiers, kondigde het een ‘bouwpauze’ af. Vandaag volgt Malle dit voorbeeld en ook in onze eigen gemeente gaan er stemmen op voor een ‘time out’. Moedig en bepaald disruptief in een tijd die geobsedeerd is door het vermijden van ‘tijdverlies’.
Maar meer tijd nemen kan ook tijdswinst betekenen: tijd om twee keer na te denken, de markt een beetje te laten afkoelen en de geesten te laten rijpen – zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde.
Het effect zou trouwens nog groter zijn mochten meer gemeenten dit voorbeeld volgen. Van concurrenten die vandaag tegen elkaar worden uitgespeeld zouden ze plots collega’s in ruimtelijke planning worden. Misschien kunnen de nieuwe Vervoersregio’s hiervoor als platform dienen? Tenslotte zijn de ruimtelijke ontwikkelingen van vandaag de mobiliteitsproblemen van morgen – en als we het goed doen: de mobiliteitsoplossingen.
WAT WE ZELF DOEN…
De groep mensen die niet meer dan 400 à 700 euro per maand kan spenderen aan zijn woonbehoefte groeit gestaag. In Vlaanderen wonen bijna evenveel mensen in een sociale woning als er op de wachtlijst staan. Voor meer dan 155.000 gezinnen is het aanbod in de immo-etalages financieel niet haalbaar. En het wordt niet beter. Tegen 2060 zal naar verwachting de helft van de Belgen alleenstaand zijn en moeite hebben met zijn woonfactuur. Huurmarkt, koopmarkt en huisvestingsmaatschappijen slagen er onvoldoende in aan die vraag te voldoen. En het beleid slaagt er niet in ze te corrigeren.
Schijnbaar onderschatten lokale beleidsmakers hun eigen mogelijkheden. Nochtans kunnen ze ook zelf ruimte maken voor betaalbare woningen. Bijvoorbeeld door eigen gebouwen en goed gelegen gronden te ontwikkelen. In overleg met kerkfabrieken en andere lokale (grond)eigenaars wordt dat perspectief nog groter.
Ze zouden het verdichten binnen het bestaande areaal kunnen stimuleren, zoals het herbestemmen of opsplitsen van onderbenutte gebouwen en woningen. En verder kunnen ze ook werk maken van de opschaling van wat intussen bekend staat als het ‘begijnhofmodel’: wonen via erfpacht met overdracht naar erfgenamen. Stuk voor stuk initiatieven die zouden resulteren in een woonaanbod dat beter beantwoordt aan de feitelijke woonwens. Zonder te botsen met betaalbaarheids- en duurzaamheidseisen.
LUSTENFONDS
Wij zijn niet naïef. Verdichten kost geld. Geld waarover de lokale overheden niet beschikken. Flankerend aan de verdichting moeten er mobiliteitsmaatregelen worden genomen. Er moeten parken en dorpstuinen aangelegd worden en overbodige verhardingen en nutteloze gebouwen gesloopt. Enzovoort. De lijst van noodzakelijke aanpassingen aan onze publieke ruimte is lang. De rekening ook. Die moet dringend worden gedeeld. Het opdrijven van dichtheden kan niet enkel in de private kassa verzilverd worden.
Maar dat dit een heikele kwestie is, is zeker. Niet voor niets gaf de Vlaamse regering forfait.
Maar wat als we dit nu eens beschouwden als een geluk bij een ongeluk? Net bij de lokale overheden komen alle lasten en lusten samen en worden ze dus ook aan den lijve gevoeld.
Stel dat de door de overheid doorgerekende lasten niet zouden verdwijnen in een anonieme Vlaamse begroting, maar lokaal zouden verschijnen als door elkeen waarneembare lusten. Zou het draagvlak dan niet groter worden?
Een lokaal ‘Lustenfonds’ zou de verluchting kunnen financieren die met elke verdichting moet samengaan.
Zo’n verschuiving van een cultuur waar burgers, overheden en ontwikkelaars soms verbeten strijd leveren naar één waarin ze samen bouwen aan de steden en dorpen van morgen. Het zou in deze tijden van polarisatie voorwaar een verademing zijn.