Naar aanleiding van de Dag van de Architectuur 2015 organiseerden het VAI en Architectura samen een reeks panelgesprekken rond enkele heikele actuele thema’s. In het debat rond duurzaam en efficiënt ruimtegebruik bespraken Leo Van Broeck (BOGDAN & VAN BROECK), Lieven Achtergael (Architecten Achtergael), Paul Vermeulen (De Smet Vermeulen architecten), Anne Malliet (Team Vlaams Bouwmeester) en Kristine Verachtert (Ruimtelijk Beleid stad Leuven) onder meer de ruimtelijke ordening in Vlaanderen en de rol die architecten hierbij kunnen of moeten spelen. “Veel programma voorzien op weinig ruimte is lang niet altijd de beste oplossing”, luidde het eensgezind.
Overal in Vlaanderen wordt de beschikbare ruimte steeds schaarser. Welke rol kunnen en moeten architecten spelen bij de verdere invulling ervan?
Kristine Verachtert: Er wordt vaak gesproken over ‘efficiënt ruimtegebruik’, en in die zin is het vooral belangrijk om goed na te denken over de rol die bepaalde gebieden of sites moeten vervullen. Sommige plekken hebben nood aan verdichting, andere helemaal niet. Niet alle regio’s zullen immers te kampen krijgen met een even sterke groei – in Nederland houdt men voor bepaalde gebieden bijvoorbeeld al rekening met krimpscenario’s. Het is gevaarlijk om louter te blijven redeneren op basis van wat we in het verleden gekend hebben. In Leuven pleiten we er al jaren voor om de noodzakelijke groei op te vangen in een stedelijke regio met compacte kernen. Tegelijk hoeden we ons ervoor om niet te veel nieuwe kernen te creëren in bestaand buitengebied. Veel programma voorzien op weinig ruimte is dus lang niet altijd de beste oplossing. Vanuit stedenbouwkundige hoek hebben we echter de indruk dat niet alle architecten dit onderscheid maken.
Leo Van Broeck: Overal verdichten is inderdaad geen optie. Een van de grootste leugens van de voorbije vijf jaar is dat men Vlaanderen een metropolitaan netwerk noemt. Het probleem is echter dat de architect een dubbel gezicht heeft. Hij is al twee eeuwen medeplichtig aan verregaande versnippering. Het is alsof we chirurgen zijn en tachtig procent van onze patiënten kreupel de operatiezaal verlaat, omdat ‘het mag van stedenbouw’ en we dus in se geen ruimtelijk geweten hoeven te hebben. Het is echter bij uitstek de architect die de sleutels van een duurzame toekomst in handen heeft, veel meer dan politici die steevast gebukt gaan onder electorale druk. Als projecten ruimtelijk niet goed onderbouwd zijn, dan moeten we ze durven weigeren. Greenfields zijn bij ons bureau bijvoorbeeld al lang uit den boze.
Lieven Achtergael: Verdichten moet vooral op een goede manier gebeuren. Meestal wordt er te weinig aandacht besteed aan de publieke ruimte. Brownfields zijn de laatste kansen die we nog hebben om volledig nieuwe binnenstedelijke gebieden te creëren, maar ondanks participatie van grote namen uit de architectuurwereld leidt dat al te vaak tot jammerlijke miskleunen. Zonder de creatie van kwalitatieve open ruimte zullen we bewoners van fermettes in het buitengebied nooit kunnen overtuigen om in de stad te komen wonen.
Paul Vermeulen: Misschien betalen we inderdaad leergeld omdat we die stadscultuur te lang verwaarloosd hebben. Steden landschappelijker maken door bijvoorbeeld collectieve groenruimte met meerwaarde te voorzien, is een absolute prioriteit. Maar het vergt ook kennis en expertise die er momenteel misschien wat te weinig is. Vandaar deze goede raad: bezoek andere steden (in Duitsland en Scandinavië) die wél een voorbeeld zijn. Blijf niet binnen Vlaanderen en verruim je blik. Als architect moeten we datgene dat noodzakelijk is plausibel en aantrekkelijk maken, en daarbij moeten we vooral ook de juiste toon gebruiken: niet voortdurend de onheilsprofeet uithangen, maar ideeën ontwikkelen om zelfs binnen een zorgelijke context goed te kunnen wonen en leven.
Anne Malliet: Architecten zijn gepokt en gemazeld in de kunst om wonen op de eigen kavel fantastisch te organiseren. Maar de realiteit stipuleert dat het nodig is om te evolueren naar collectieve woonvormen. In Vlaanderen missen we evenwel één belangrijke speler, met name de professionele bouwer van huurwoningen. Tussen sociale woningbouw en wonen op een eigen kavel gaapt een gigantisch gat. Door het afbouwen van de woonbonus ontstaat er een grote middenmoot die zo in de problemen geraakt – stadsvlucht heeft ook met betaalbaarheid te maken. Architecten moeten met andere woorden nagaan hoe ze die woonkwaliteit ook in collectieve en betaalbare woonprojecten kunnen verwezenlijken.
Kristine Verachtert: Volledig mee eens. Het aantrekkelijk maken van gestapeld wonen (bijvoorbeeld een duplex met een klein tuintje) is in Leuven echt wel een belangrijke prioriteit, want ofwel wonen gezinnen met kinderen in het overgrote deel van de gevallen in een grondgebonden woning, ofwel ontvluchten ze de stad. Ik ben ervan overtuigd dat architecten de heersende perceptie kunnen keren met slimme, aantrekkelijke ontwerpen op kleinschalig niveau. In steden als Leuven zijn grootschalige projecten immers niet langer de toekomst omdat er simpelweg geen ruimte meer voor is. Het grootste deel van de verdere stadsgroei zal verlopen via kleinere projecten, dus het is vooral daar dat de grootste uitdagingen zich situeren.
Hoe beoordelen jullie de ruimtelijke ordening in Vlaanderen? Kan kwalitatieve architectuur nog soelaas bieden?
Leo Van Broeck: Dat kan zeker, en bovendien veel makkelijker dan we allemaal denken. Alle ecologische en klimatologische problemen die we nu hebben, zijn een gevolg van foutief, antropocentrisch bodemgebruik. De goede biodiversiteit is zoek. Krimpen en gronden vrijmaken is essentieel voor het voortbestaan van onze planeet. Dus als je ergens verdicht, zou je onmiddellijk een evenwaardige oppervlakte moeten voorzien die enkel bestemd is voor de natuur. In Vlaanderen is dit momenteel voor 2 procent van onze ruimte het geval, en dat zou 25 à 30 procent moeten worden. Het lijkt een utopie, maar in wezen vereist het enkel een kleine mentaliteitswijziging. Kavels zonder meerwaarde geven we terug aan de natuur, en interessante kavels die zich bijvoorbeeld vlakbij hubs voor openbaar vervoer bevinden gaan we simpelweg veel beter benutten. Breek villa’s uit de jaren 70 af en voorzie op die oppervlakte tien rijwoningen en een knappe woontoren met twintig appartementen – een kleine Mont Saint-Michel als het ware. De grondwaarde van interessante kavels komt zo dertig keer hoger te liggen, en dat is ruim voldoende om de eigenaars van inefficiënt benutte gronden te onteigenen.
Kristine Verachtert: Dat is een interessante denkpiste. Het probleem situeert zich echter vooral op het vlak van het instrumentarium: verhandelbare ontwikkelingsrechten zijn strijdig met het eigendomsrecht dat in onze cultuur ingebakken is, dus dat is niet zomaar transponeerbaar. Verdichten aan stations is op dit moment geen enkel probleem – je krijgt dit wel geregeld via de opmaak van een RUP. Maar een ‘onnuttige’ bouwgrond onteigenen en niet ontwikkelbaar maken, is in ons huidig systeem quasi onmogelijk. Individuele ruiloperaties moeten misschien nog wel kunnen, maar als we in heel Vlaanderen dezelfde correcties willen doorvoeren, hebben we instrumenten nodig om die foute kavels er en masse uit te filteren. En die zijn er op dit moment niet.
Leo Van Broeck: Toch zou de overheid er dringend werk van moeten maken, want ook voor haar zou dit model zeer interessant zijn. De voortschrijdende ruimtelijke versnippering maakt het onderhoud van de bestaande infrastructuur steeds intensiever – denk maar aan de vele kilometers riolering die op herstelling of vernieuwing liggen te wachten. Als je tegelijk slim verdicht en krimpt, heb je voor veel meer woonoppervlakte veel minder infrastructuur nodig (wegen, rioleringen, nutsleidingen…). Zo zou de overheid zich met andere woorden enorm veel periodieke kosten kunnen besparen. Een integrale herschikking van onze openbare ruimte zou naar schatting dertig à veertig jaar in beslag nemen (afschrijvingstermijnen van panden, dosering woonbonussen, dosering subsidies in functie van locatie…), maar zou op alle vlakken een enorme verbetering betekenen.
Anne Malliet: We moeten inderdaad proberen aantonen dat het verder versnipperen en uitdijen van de agglomeratie een vorm van economische zelfmoord is. Willen we als maatschappij blijven investeren in extra rioleringen, of willen we onze gelimiteerde budgetten inzetten voor zaken die de leefbaarheid bevorderen, zoals kinderopvang, scholen en ouderenzorg? We verbruiken in onze woningen 72 procent meer energie dan in de landen om ons heen omdat we allemaal per se onze individuele huizen op eigen kavels willen. Passiefwoningen met een dubbele garage zijn geen adequate remedie, er is een veel bredere oplossing nodig.
Iedereen een rijwoning dan maar?
Leo Van Broeck: Met rijwoningen zou je in principe alles kunnen oplossen – per hectare kan je er zestig à tachtig bouwen. En aan zestig woningen per hectare past heel onze planeet in de staat Texas. Dat stemt toch tot nadenken… Kijk, er wordt vaak beweerd dat België een hoge bevolkingsdichtheid heeft. En als je kijkt naar de totale oppervlakte van België (inwoners per hectare), is dat inderdaad het geval. Maar kijk je daarentegen naar de dichtheid in de bebouwde zone, dan staan we binnen Europa pas op de 32e plaats. Kortom: we gebruiken onze ruimte erg inefficiënt en moeten leren van voorbeeldlanden als het Verenigd Koninkrijk (dense dorpen met omliggende green belts die fungeren als micro-urbane steden op het platteland). Als je de dichtheid van Engeland zou toepassen op de bebouwde zone van België, dan zou er in ons land plaats zijn voor 17 miljoen inwoners. We zouden dus in principe zes miljoen extra Belgen kunnen huisvesten zonder nog één extra vierkante meter ruimte te gebruiken. Aangezien de prognoses gewagen van maximaal 900.000 extra inwoners, kunnen we stellen dat we ruimte zat hebben en dat het helemaal niet moeilijk hoeft te zijn om het gruis op te kuisen en te verdichten in landelijke en (middel)grote steden.
Paul Vermeulen: Rijwoningen zijn op zich waardevolle instrumenten, maar vormen niet de enige, zaligmakende oplossing. Mijn voornaamste bekommernis is dat steden divers zijn en dat ze een aanbod van zeer uiteenlopende woonvormen weten te bundelen. Vandaar dat het me soms ook stoort dat het kleine gezinnetje met twee kinderen voor stadsontwikkelingsbedrijven de maat van alle dingen is. Veel gezinnen zijn kleiner, dus de kunst bestaat erin om verschillende typologieën te mengen (groot, klein, collectief, privaat…). Steden moeten een ideale mix van onder meer kleinschaligere wooneenheden en rijwoningen met tuintjes nastreven. Ook urban villa’s moeten kunnen.
Kristine Verachtert: In Leuven zijn het in principe ofwel rijwoningen, ofwel gestapelde woningen. Maar heel soms verplichten we net grotere kavels op plaatsen waar we niet willen dat er nog volk komt bijwonen. Wat de juiste oplossing is, hangt dus erg af van de locatie in kwestie. Het aantrekken van investeerders in de woningbouw is voor Leuven, in tegenstelling tot sommige andere regionale steden, niet zo’n probleem; we moeten vooral de markt corrigeren om voldoende kwaliteit en mix te behouden. Eigenlijk is ons voornaamste probleem vooral het verdwijnen van niet-woonfuncties en gemeenschapsvoorzieningen uit de stad. De woningenmarkt is zo oververhit dat we ons ernstig zorgen maken over de lokalen voor jeugdorganisaties of de verlaten loodsen waar theatergroepen kunnen gaan repeteren, die meer dan ooit plaats dreigen te moeten maken voor een zoveelste vastgoedproject.