Samen met het VAI organiseerde Architectura in het kader van de Dag van de Architectuur 2015 vijf pittige debatten rond één specifiek thema dat de architecturale gemoederen deze dagen beroert. Voor het geanimeerde rondetafelgesprek rond scholenbouw schoven Bart Verheyen (Stramien), Tom Thys (Studio Thys Vermeulen), Sven Grooten (B-architecten), Ward Verbakel (Plusoffice Architects) en Yen Mertens (Scholen van Morgen) aan. Zij wikten het scholenbouwbeleid, wogen het normatief kader en hadden het voorts ook nog over flexibiliteit, duurzaamheid en buitenlandse (school)voorbeelden.
Wat zijn op dit moment de grootste pijnpunten in het scholenbouwbeleid?
Tom Thys: De rol van de overheid is divers: enerzijds organiserend en regulerend, anderzijds ook inspirerend. Er is helaas al een hele tijd te weinig geld en te weinig visie, dus de laatste dertig jaar heeft de overheid simpelweg te weinig geïnvesteerd in scholenbouw. Dit heeft geleid tot een triest scholenlandschap – hoe is het te verklaren dat kinderen in een welvarende regio als de onze al te vaak hun intrek moeten nemen in containerklassen? De overheid kent scholen te fragmentair geld toe, waardoor het moeilijk wordt om gedragen projecten op touw te zetten. Symptomatische oplossingen halen het van een integrale visie. Er is een fundamenteel gebrek aan masterplanning in scholenbouw. Er wordt bijvoorbeeld te weinig nagedacht over de functie die scholencampussen binnen dertig jaar zouden kunnen vervullen. En waarom buigen ruimtelijke planners zich niet structureel over goede ingrepen in het scholenbouwlandschap op verschillende schaalniveaus? We krijgen dikwijls opgaves voorgeschoteld waarvan we op voorhand weten dat ze nooit een gedegen oplossing kunnen zijn, maar eerder een tijdelijk lapmiddeltje. Helaas staan we als architect in dat geval zo goed als machteloos.
Ward Verbakel: Het is de taak van de overheid om zulke masterplannen mogelijk te maken. We hebben een aantal positieve ervaringen met scholengroepen die door hun schaalvergroting expertise hebben opgebouwd en die dus zowel op praktisch niveau als op het niveau van visie weten hoe dat moeten worden aangepakt. Daartegenover staan echter heel wat kleinere besturen die in feite niet kunnen beslissen of ze eerst hun dak moeten renoveren in plaats van uit te breiden, zonder dat ze zich werkelijk kunnen afvragen hoe ze willen dat hun school er binnen twintig jaar uitziet. Als je dat doordacht wil nagaan moet je heel de infrastructuur doorlichten en een echt masterplan opmaken, maar dat kost al gauw 20.000 euro en is voor die kleinere scholen gewoonweg onbetaalbaar.
Sven Grooten: Wat ik niet zo goed begrijp aan het scholenbouwbeleid, is dat je op basis van bevolkingsstatistieken en -analyses toch perfect moet kunnen inschatten hoeveel kleuterscholen, lagere scholen en universiteiten binnen x aantal jaar nodig zullen zijn? Maar hoe komt het dan dat ouders vandaag voor de schoolpoort moeten kamperen om hun kinderen te kunnen inschrijven?
Tom Thys: Het Gemeenschapsonderwijs heeft procedures ontwikkeld om op regionale schaal na te kijken waar de mensen wonen, waar het leegstaand patrimonium zich bevindt, wat de mobiliteitsproblemen zijn, welke schoolgebouwen verouderd zijn en niet herbruikt kunnen worden… Dat is uiteraard superinteressant omdat het kan uitmonden in strategische beslissingen, waar op dit moment helaas een schromelijk gebrek aan is. We waren zelf eens betrokken bij een denktank over het capaciteitsprobleem. Daar zaten tal van directeuren rond de tafel, maar haast niemand met een ruimtelijke achtergrond – terwijl een capaciteitsprobleem toch wel degelijk een ruimtelijke kwestie is. Het ging dan ook enkel over geldstromen en Excell-tabellen, en niet om een volwaardige analyse van het probleem, laat staan om oplossingen.
Ward Verbakel: Wij hadden een interessante ervaring in Puurs, waar het gemeentebestuur zeer nauw betrokken is bij het scholenaanbod. Een goede dialoog en aandacht voor de noden over de netten heen laat toe om ook samen infrastructuur uit te bouwen (dubbel gebruik, bredeschoolconcepten…). Het scholenbouwbeleid is dus niet per se een top-downvraagstuk, maar heeft evenzeer betrekking op het lokale niveau.
Yen Mertens: Ik sluit me zeker aan bij het verhaal van het gefragmenteerd beleid. We hebben de netten, verschillende koepels, kleinschalige inrichtende machten met een aantal vrijwilligers die geen bouwkundige achtergrond hebben… En gezien de beperkte budgetten is het behelpen. Met Scholen van Morgen is er een goede inhaalbeweging gebeurd, maar er is nu wel nood aan een vervolgtraject om dit op strategisch niveau te kunnen verankeren. Het risico daarbij is dat je lang in masterplanning verzeild geraakt, terwijl de pedagogische realiteit razendsnel evolueert.
Wat met de normen? Zijn die te streng en te beperkend volgens jullie?
Bart Verheyen: De normen rond scholenbouw vind ik niet echt een pijnpunt. Beter financiële en fysische normen als richtinggevende tool dan vrijheid blijheid, me dunkt. En mits de nodige ontwerpmatige creativiteit is er best wel wat mogelijk. Zo hebben we in Kalmthout een klein buurtschooltje gemaakt dat geen gangen bevat. Alle circulatie vindt dus buiten de schoolmuren plaats. Hierdoor hebben we zowaar een extra lokaal kunnen integreren, wat niet voorzien was in het programma.
Sven Grooten: Ik stel me toch vragen. We hebben allemaal ervaring met verschillende overheidsopdrachten, maar scholenbouw lijkt het enige domein waarin er met zo’n strikte normen wordt gewerkt. Ik probeer te begrijpen waarom de overheid het zo belangrijk vindt om ze zo stringent te formuleren. Want voor alle duidelijkheid: in sociale huisvesting gelden ook strikte normen, maar die zijn wel te rijmen met het comfort van de bewoners. Bij scholen ervaar ik dat veel minder. We zijn op dit moment bezig met een school voor zwaar gehandicapte kinderen in Neder-Over-Heembeek. De leerlingen zijn een-op-een hulpbehoevend en verplaatsen zich met grote rolstoelen. Het is erg schrijnend om als ontwerper te moeten vertellen dat ze het met slechts 70 procent van de ruimte zullen moeten stellen die ze in hun vorige gebouw ter beschikking hadden. Het zal dan allemaal wel waterdicht en goed verwarmd zijn, maar waar moeten ze binnenkort met al hun zware toestellen naartoe?
Tom Thys: Of het nu een standaardschool (klaslokalen met een tussenliggende gang) of een school in een erg complexe context betreft: je moet het doen met dezelfde normen. In sociale huisvesting heb je een correctiefactor voor moeilijke stedelijke omgevingen, in scholenbouw niet. De normen zouden intelligenter moeten worden om dat soort zaken op te vangen. Door anomalieën in de normering moeten we soms onlogische beslissingen nemen. Op een gegeven moment zit je eerder te puzzelen om het spel te kunnen meespelen in plaats van na te denken over de kern van de zaak.
Yen Mertens: Dat is inderdaad treffend, maar ik snap ook wel dat de overheid een en ander in de hand wil houden om met een karig budget toch een bepaald programma te realiseren. Enkel de intelligentie om de normen een klein beetje te overschrijden en zo een meerwaarde te genereren ontbreekt (bijvoorbeeld meer investeren in duurzaamheid om je investering op termijn terug te verdienen met de gerealiseerde besparingen). Daarnaast zijn de verschillende types regelgeving niet altijd even gemakkelijk te verenigen. Er zijn een aantal randvoorwaarden die moeilijk met elkaar te verzoenen zijn, maar die toch een grote impact hebben. Puur bouwtechnisch gaat het dan bijvoorbeeld om brandveiligheid, de loodzware akoestische scholennorm, duurzaamheidscriteria… Al deze normen moeten bovendien in een ontwerp verwerkt worden dat voldoet aan de financiële norm.
Ook het onderhoud van het scholenpatrimonium is een heikele kwestie. Scholen van Morgen garandeert een zeer kwalitatief en planmatig onderhoud gedurende dertig jaar. Kijk ter vergelijking eens naar schoolgebouwen uit 1985 (vandaag dertig jaar na oplevering). Bouwtechnisch vertonen ze doorgaans al de nodige gebreken, en voorts spelen er ook nog een heel aantal andere zaken die de mogelijkheden kunnen beperken: kan je er een nieuw gebouw op aansluiten, is de vrije hoogte groot genoeg, zijn de gangen voldoende breed…?
Tom Thys: Er is een fundamenteel gebrek aan kennis over wat de normen toelaten qua typologie of wat er zou moeten gebeuren met die normen om typologische wijzigingen mogelijk te maken. Je hebt enerzijds de normen en anderzijds een aantal praktijkvoorbeelden, maar er is niets dat die twee met elkaar in verband brengt. Het zou toch interessant zijn om een overzicht te hebben van wat er zou kunnen als er een lichte normatieve aanpassing gebeurt? Als architecten moeten we zelf maar uitzoeken wat mogelijk is, terwijl het zeer nuttig zou zijn om te weten hoe we tot nieuwe typologieën zouden kunnen komen en in welke zin het normatief kader de ontwikkeling ervan beperkt.
Wordt er bij de bouw van scholen voldoende rekening gehouden met de functie die ze binnen twintig of dertig jaar zouden kunnen vervullen?
Bart Verheyen: Ik heb het nog niet veel meegemaakt dat er in de vraag initieel rekening wordt gehouden met hoe het schoolgebouw er binnen dertig jaar moet uitzien of hoe het na verloop van tijd een kantoor- of zorgfunctie kan krijgen…
Tom Thys: Structurele aanpassingen makkelijker mogelijk maken is hoe dan ook een aandachtspunt. Maar er is natuurlijk ook een andere zijde aan het verhaal. In Vlaanderen zijn scholen doorgaans vrij klein of bevinden ze zich in een complexe context. Ergens zijn die kleine gemeenschapjes met hun eigen identiteit sympathiek – van repetitiviteit of eenheidsworst kan je bij ons nu toch niet spreken. Ze vereisen ook elk specifieke architecturale oplossingen. In die zin kan je toch ook stellen dat ultieme flexibiliteit en schaalvergroting een gevaar inhouden. Een grote kwaliteit van ons scholenlandschap is dat het net niét generisch is.
Sven Grooten: Absoluut, en het spreekt voor zich dat de dynamiek in een kleuterschool helemaal anders is dan in een hogeschool en dat beide types dus een andere architecturale benadering vragen. Maar in plaats van ons het hoofd te breken over hoe een school binnen twintig jaar moet functioneren, lijkt het me minstens even interessant om in te spelen op de bezettingsgraad en het exacte gebruik van een school: hoe kunnen we ervoor zorgen dat een school ook in vakanties of na de schooluren iets voor de omringende gemeenschap betekent? Die vorm van flexibiliteit vind ik voor ons als ontwerpers vandaag een veel waardevoller topic.
Zijn er buitenlandse voorbeelden waar we lessen uit kunnen trekken?
Bart Verheyen: Naar aanleiding van het ontwerp voor de nieuwe KDG Campus Zuid hebben we in Birmingham een hogeschool bezocht waar de infrastructuur in belangrijke mate vermengd was met de rest van de buurt. Daar hebben we gezien hoe vruchtbaar de synergie tussen een school en de rest van een gemeenschap kan zijn. De campus biedt namelijk ook plaats aan een publiek toegankelijke bibliotheek en een sociale dienst, en de cafetaria fungeert tegelijk als buurtcafé. De school trekt het geheel ook financieel: ze bouwt en stelt haar infrastructuur ter beschikking. De schoolinfrastructuur faciliteert er met andere woorden een aantal gemeenschapsdiensten.
Yen Mertens: Op een studiereis in Kopenhagen hebben we een bibliotheek ontdekt die zich onder een school bevond en die 24 uur op 24 open was. Het welslagen hiervan hangt natuurlijk ook samen met maatschappelijke waarden zoals een verregaand respect voor het gemeengoed. De scholen zijn er ook zeer open, zelfs tijdens de lesuren. En uiteraard zijn ze een stuk groter dan onze scholen en worden ze aan 2800 euro per vierkante meter gebouwd (ter vergelijking: bij ons ligt het gemiddelde op 1330 euro per vierkante meter).
Tom Thys: Het is interessant om die verschillen met andere Europese landen na te gaan en zo je eigen cultuur te begrijpen. Nederlanders vinden ons ontwerp voor Basisschool Sint-Ursula in Laken erg schattig, terwijl wij bepaalde Nederlandse scholen als koude mastodonten beschouwen.
In welke zin is specialisme in scholenbouw een voordeel? Of hoeft je geen specifieke ervaring te hebben om een goede school te ontwerpen?
Tom Thys: We merken dat het heel leuk is om je te verdiepen in die problematiek. Maar je kan scholenbouwprojecten niet enkel overlaten aan ervaringsdeskundigen. Toen we ons bureau net opgericht hadden, kregen we de kans om – zelfs zonder portfolio – twee scholen te bouwen. En tot op de dag van vandaag sta ik nog volledig achter die ontwerpen. De programma’s zijn ook niet zo complex dat ze onbevattelijk zijn, dus het is geen must om gespecialiseerd te zijn.
Ward Verbakel: Als je te zeer gespecialiseerd bent, val je snel terug op dezelfde modellen. Terwijl scholen soms baat hebben bij vernieuwende concepten en out-of-the-box-denken.
Sven Grooten: Bij B-architecten doen we alles liefst een eerste keer, omdat je dan net op je creatiefst bent (en moet zijn). Dit geldt zeker ook voor scholenbouw.
Yen Mertens: Voor scholenbouw lijkt specialisatie me inderdaad niet per se een vereiste. Het is echter wel zo dat je ook een bepaalde exploitatietechnische expertise moet opbouwen, en dat neemt doorgaans toch wel wat tijd in beslag. De leercurve is misschien wel steil, maar zeker niet onoverkomelijk.
Laten we ook even inzoomen op het energievraagstuk. Zou elke nieuwbouwschool voortaan aan de passiefnorm moeten voldoen?
Sven Grooten: We hebben recent nog een passiefschool in Kalmthout gerealiseerd. Enerzijds is het zeer goed om scholen passief te bouwen: in de warmste periode van het jaar (juli-augustus) worden ze niet belast, en in de winter zorgt de massale aanwezigheid van de scholieren voor een snelle opwarming. Anderzijds vraagt dat een aantal aanpassingen in je ventilatiesysteem omdat je vanuit de optiek van passiefbouw eigenlijk met overbezetting te kampen hebt.
Tom Thys: Inderdaad. En wat toch vaak vergeten wordt, is dat passief een implicatie heeft op gebruik. In sommige scholen is de relatie tussen binnen- en buitenruimte nu eenmaal zeer belangrijk (de speelplaats als een deel van de leeromgeving). En dat valt op zich zeer moeilijk te rijmen met het feit dat je in een passiefschool alle deuren en ramen best zo veel mogelijk gesloten houdt.
Bart Verheyen: Voor mij is passiefbouw geen voorwaarde om een school te kunnen creëren waar leerkrachten en leerlingen graag vertoeven. Maar maatschappelijk gezien is het uiteraard goed dat je verstandig omspringt met energie. Het lijkt me hoe dan ook beter om projectmatig te bekijken welke scholen al dan niet passief moeten zijn. In sommige gevallen is de oriëntatie zodanig bepalend dat het redelijk eenvoudig is om een goede passiefschool te concipiëren. In andere gevallen moet je tal van kunstgrepen uitvoeren om toch maar aan de energetische normen te voldoen, waardoor het kostenplaatje stevig oploopt en het rendement van het passiefverhaal al bij voorbaat verloren is. Kortom: we moeten er intelligent mee omspringen zonder dogmatisch te zijn.
Yen Mertens: Een belangrijk aspect is de hogere financiële norm (1500 euro per vierkante meter). Het Scholen van Morgen-programma bevat acht passiefprojecten met zeer diverse en uitdagende functies (bijvoorbeeld een hotelschool met dampkappen, een technische school die ateliers met afzuiginstallaties bevat…). Het eerste SvM-project dat opgeleverd werd was bovendien een passiefschool: GTI Londerzeel.
Sven Grooten: Wat bij ons project in Kalmthout overigens enorm hielp, was dat de opdrachtgever (AGIOn) zich in zijn raad van bestuur liet bijstaan door een architect. Die heeft het traject goed aangestuurd en heeft de bouwheer enorm geholpen bij het doorhakken van moeilijke knopen. Dit resulteerde in een optimale mix van het educatieve en het bouwtechnische programma, en dat maakte het voor ons zeer aangenaam werken. De professionaliteit van de bouwheer is toch wel een belangrijke factor.
Ward Verbakel: Inderdaad, maar het is een misvatting om te veronderstellen dat dit samenhangt met de omvang van het bestuur. Soms werk je voor instellingen waar een bepaalde cultuur heerst en waar soms vreemde beslissingen genomen worden die niet altijd tot goede architectuur leiden. De KU Leuven kan je in vergelijking met een kleine basisschool niet zomaar als de professionele bouwheer bestempelen. Wie weet zit in het bestuur van die kleine school wel iemand die op hoog niveau actief is (geweest) in de bouwsector. Een mooi voorbeeld is Pius X in Antwerpen, een school die drijft op het verregaande engagement van hun leerkrachten en die ook een architectuuropleiding heeft waarin ze zelf met leerlingen reflecteert over architecturale processen en oplossingen. Ik vind dat scholen hoe dan ook eerst hun visie moeten kunnen formuleren vooraleer ze inspraak krijgen – eerst een gedegen projectdefinitie, dan pas betrokkenheid en participatie. Cocreatie is nog een stap verder, bijvoorbeeld het oudercomité dat de speelplaats zelf inricht in dialoog met de ontwerper. Zo wordt een bouwproject meteen ook een opvoedingsproject, en dat is zeer interessant.
Laten we het eerste deel van dit panelgesprek afsluiten met een gouden tip voor architecten, schoolbesturen en de overheid. Welke suggesties en aanbevelingen zouden jullie willen doen?
Bart Verheyen: Architecten moeten voorbij de vele normen trachten te kijken en te allen tijde kwaliteit vooropstellen. Schoolbesturen moeten inzien dat het zeker geen kwaad kan om zich professioneel te laten adviseren. En de overheid zou eerst en vooral de normen intelligenter moeten maken.
Sven Grooten: Aan ontwerpers zou ik zeggen: laat creativiteit primeren. Aan schoolbesturen: huur gerust een projectmanager in, want de veronderstelde meerkost leidt tot een resultaat dat dikwijls ettelijke malen beter is. En durf keuzes maken! De overheid zou meer moeten investeren in onderwijs, want het is tenslotte de toekomst van onze maatschappij. En bovendien zou ze scholen als volwaardige publieke gebouwen moeten beschouwen, en niet als ‘scholen’.
Ward Verbakel: Architecten mogen hoe dan ook niet de school ontwerpen waar ze zelf naartoe geweest zijn, want ook de educatieve modellen zijn geëvolueerd. Mijn boodschap aan schoolbesturen is de volgende: als je inspraak wil, moet je ook uitspraken durven doen. Denk na over je visie en communiceer ze op een heldere manier. Tot slot vind ik dat het lokale overheidsniveau scholenbouwprojecten veel meer zou moeten aansturen, met name vanuit een slimme ruimtelijke visie.
Tom Thys: Ontwerpers zouden eerst en vooral nog eens een dag op school moeten spenderen. We denken die realiteit wel te kennen omdat we onze jeugd allemaal op school beleefd hebben, maar de tijden zijn veranderd. Door je nog eens onder te dompelen in een schoolomgeving komen er allicht zaken naar boven die uiterst relevant zijn. Mijn advies voor schoolbesturen is niet origineel, maar mijns inziens wel erg belangrijk: laat je professioneel adviseren. Een bouwproces is moeilijk en een schoolbestuur is niet automatisch een professionele bouwheer. Het communiceren van een pedagogisch project naar een architect is een cruciale fase in het bouwproces. De overheid zou van haar kant moeten kunnen nadenken over verschillende schaalniveaus, over oplossingen op de lange termijn… Het beleid is momenteel erg gefragmenteerd, dus een transversale aanpak is wenselijk.
Yen Mertens: Mijn tip geldt in feite voor alle betrokken partijen: bezoek (andere) scholen om even uit je eigen patroon te treden. Niet enkel op pedagogisch of exploitatietechnisch vlak, maar zeker ook met het oog op onderhoud levert je dat cruciale informatie op. En betrek je achterban op een gestructureerde manier. Het is niet altijd even efficiënt als iedereen zijn zegje kan doen, dus een vorm van organisatie en stroomlijning is toch wel nodig.