Panelgesprek: “In de Scholen van Morgen-procedure heeft men toch een aantal kansen gemist”

In het tweede deel van het debat rond scholenbouw richtten de panelleden het vizier op het veelbesproken Scholen van Morgen-project. Ward Verbakel (Plusoffice Architects), Sven Grooten (B-architecten), Bart Verheyen (Stramien) en Tom Thys (Studio Thys Vermeulen) uitten hun bekommernissen als ontwerpers, Yen Mertens van Scholen van Morgen luisterde aandachtig en gaf toelichting waar nodig.

Hoe evalueren jullie het Scholen van Morgen-project? Op welke vlakken is het voor verbetering vatbaar?

Ward Verbakel: Via het Scholen van Morgen-project heeft Vlaanderen zich de uitdaging gesteld om op korte termijn schoolinfrastructuur van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Maar de doelstellingen om op een andere manier te gaan bouwen en onder de financiële norm te geraken (de 90%-regel) zijn voorlopig niet echt bereikt. We stellen ons de vraag of we de kwaliteit krijgen die we zouden moeten krijgen… Is de grote bijhorende paperassenmolen wel gericht op ruimtelijke meerwaarde, of eerder op financieel beheer? Het uit handen geven van het beleid door in zee te gaan met een private partner lijkt me dan ook een van de grootste pijnpunten. De teams gaan gebukt onder wurgcontracten, en architecten zijn vaak de enigen die de boel nog proberen recht te houden. Als generatie gaan we dat meedragen, vrees ik.

Sven Grooten: We hebben zelf geen ervaring met Scholen van Morgen, maar ik hoor er helaas weinig goeds van – noch van aannemers, noch van architecten. Als je een financiële instelling voor iemand anders bouwheer laat spelen, dan lijkt me dat toch de definitie van een belangenconflict? Want dan is de doelstelling financiële marge creëren, en niet een goede school realiseren. Raar uitgangspunt, als je het mij vraagt.

Bart Verheyen: Binnen Scholen van Morgen is dat inderdaad de angel die ervoor zorgt dat er een log vehikel ontstaat waarin de andere partijen zich maar moeten zien in te passen. De bouwheer heeft andere zorgen en ambities dan de uiteindelijke gebruiker (en bij uitbreiding de maatschappij). In andere scholenbouwprojecten ervaren we dat de kwaliteit in zeer grote mate afhangt van de manier waarop je als ontwerper met de gebruiker (die dan ook bouwheer is) kan overleggen. Onze ervaring is dat het resultaat beter is naarmate je in eerste lijn kan samenwerken met degene die aan het roer staat. We hebben zowel projecten binnen Scholen van Morgen als erbuiten, en dan merken we dat er een hogere graad van betrokkenheid mogelijk is wanneer je met een scholengemeenschap of een ambitieuze directie rond de tafel zit en direct kan inzoomen op hun zorgen zonder eerst een omweg te moeten maken via een andere bouwheer.

Tom Thys: De scholen worden als het ware buitenspel gezet, terwijl het voor het welslagen van een project net belangrijk is om ook bij de uiteindelijke gebruikers dynamiek en enthousiasme te creëren, zodat ze het gevoel krijgen dat het ‘hun’ school is. Als een directeur bij een eerste ontmoeting meteen duidelijk gemaakt wordt dat de plannen die hij voorgelegd krijgt niet al te veel meer zullen wijzigen, dan zit er wat dat betreft toch iets scheef. En helaas zit dat fundamenteel in het systeem ingebakken: waar je bij de Open Oproep als ontwerper quasi volledig vanuit je ontwerp kan redeneren, moeten we voor Scholen van Morgen vooral kunnen garanderen dat we een welbepaald schoolgebouw voor een welbepaald budget kunnen realiseren. Dit wordt haast juridisch vastgeklonken, en dat heeft een enorme impact op onze vrijheidsgraden. Er worden tal van lijnen doorheen het dossier getrokken die je niet meer mag overschrijden, en dat maakt dat je het gros van je creativiteit moet inzetten om te weten te komen waar die lijnen liggen en hoe je erbinnen kan kleuren. Terwijl het toch eigenlijk louter om het ontwikkelen van ruimtelijke oplossingen zou moeten gaan?

Sven Grooten: We hebben het buiten het Scholen van Morgen-project ook al meegemaakt dat de afgevaardigde van de bouwheer de directie eerder als een last beschouwt – ‘ze moeten niet te veel meer bijvragen’. Terwijl daar de komende twintig jaar dag in dag uit wel mensen moeten kunnen lesgeven. Iedereen heeft in feite een ander doel: wij iets ontwerpen waar iedereen blij mee is, de bouwheer een school bouwen en de directie een pegagogisch project realiseren. Heel vaak liggen deze objectieven te ver uit elkaar.

 

Yen, wat maak jij van deze opmerkingen?

Yen Mertens: Scholen van Morgen is qua omvang en structuur uiteraard een groot programma – de term ‘log’ is al gevallen. Maar er wordt ook heel wat verzet, en dat lijkt me op zich wel positief.  Wat de inspraak van de lokale besturen betreft, is het zeker niet zo dat we hier geen rekening mee houden. Bij elke ontwerpvergadering wordt er iemand van het lokale bestuur afgevaardigd. Ten tweede vind ik dat Scholen van Morgen niet zozeer verschilt van een ander project: er wordt een bepaalde oproep gelanceerd, waarbij een bouwheer meestal vraagt om binnen een bepaald budget een bepaald gebouw te realiseren. En bovendien is het net niét ingebakken in de structuur dat er geen pennentrek meer kan wijzigen. We hebben gewerkt met minicompetities waarin de architecten voor één school een schetsontwerp moesten maken. Op basis daarvan kregen ze dan een bundel met vier of vijf scholen toegewezen. Ik denk dan ook dat het niet correct is om te stellen dat ontwerpers vanaf dag één gehouden worden aan een vooraf bepaald plan. We merken dat er bij de architecten nog steeds een zeer grote interesse is om in te schrijven op de twee laatste wedstrijden die we binnenkort organiseren, ook bij zij die op dit moment al Scholen van Morgen-projecten hebben lopen.

 

Zijn er punten van kritiek die je misschien wel terecht vindt? En indien ja: welke lessen zijn daaruit te trekken?

Yen Mertens: Omdat het zo’n groot programma is, gaat Scholen van Morgen inderdaad gepaard met een omvangrijke juridische structuur. Zeker met de schaal van de projecten is dat niet altijd even makkelijk te rijmen – bijvoorbeeld een klein gemeenteschooltje dat volgens de DBFM-procedure gebouwd wordt door een klasse-8-aannemer. Maar daar staat tegenover dat het ook wel een noodzaak is: op het eind van de rit is er sprake van eigendomsoverdracht, dus daar ga je niet zomaar licht overheen. Ik begrijp wel dat dit enerzijds nieuw is en anderzijds de nodige administratieve lasten met zich meebrengt. Vervolgprojecten zouden gebaat zijn bij een betere balans, zowel qua structuur als qua financiële normen – het is momenteel moeilijker om kleine binnenstedelijke dossiertjes uit te werken dan een vrije campus van 10.000 m².

Ward Verbakel: Een belangrijke vraag lijkt me ook hoe we de doelstelling in die procedures kunnen verschuiven van rechtszekerheid naar kwaliteit. Soms moet je vreemde ontwerpmatige ingrepen doen om toch maar binnen de normen te passen (bijvoorbeeld een buitenmuur naar binnen plooien, terwijl het logischer is om gewoon rechtdoor te bouwen). De 90%-regel en het marktmechanisme van concurrerende aannemers blijken anders uit te pakken. In plaats van de prijs zo laag mogelijk te houden, krijg je nu grote aannemers die een kleine school moeten gaan bouwen, waarbij je je kan afvragen of zij de juiste partner zijn ten opzichte van een kleine lokale speler met minder overheadkosten. En telkens wordt dat gerecupereerd op de bouwkost en de afwerkingsgraad.

 

Met andere woorden: een grondige evaluatie is aangewezen?

Tom Thys: Het resultaat van Scholen van Morgen moet zijn: betere scholen die minder geld kosten. Maar als het uiteindelijk schralere scholen worden die meer kosten, dan moet je toch durven stellen dat het niet geslaagd is en dat het in de toekomst anders moet…

Yen Mertens: We zijn absoluut voorstander van zo’n evaluatie, we kunnen er met z’n allen alleen maar beter van worden. Het zou zonde zijn van de gecentraliseerde en netoverschrijdende kennis en knowhow die in dit programma opgebouwd is om na Scholen van Morgen opnieuw een gefragmenteerd beleid te gaan voeren. Om nog even terug te komen op de aanbestedingswijze: het lijkt alsof ze louter met het oog op de laagste prijs qua investeringskost gekozen is, maar dat is zeker niet zo. Scholen van Morgen engageert zich om de gerealiseerde schoolgebouwen gedurende dertig jaar piekfijn te onderhouden, en dat doe je uiteraard niet met de aannemer van achter de hoek. Vandaar dat de inschrijvingsprijs van de aannemers misschien wat hoger ligt, maar je krijgt er nadien ook veel meer voor terug.

Bart Verheyen: De perceptie is dat men een aantal kansen gemist heeft in de procedure. Een van die kansen is financiële transparantie jegens de ontwerpers. Je weet als architect dat je moet besparen, maar je weet niet hoe de prijsvorming in zijn werk gaat, welke onderhandelingen er gevoerd zijn… Anderzijds wordt er gesteld dat er nog een optimalisatie van het ontwerp kan gebeuren eenmaal er een aannemer in het spel is. Onze ervaring is dat dit enkel zinvol is als je de aannemer vanaf het begin bij het ontwerptraject betrekt, terwijl het er nu bij die zogenaamde optimalisatie in wezen om gaat welke zaken nog weggeknipt kunnen worden. Kortom: als je dit in het vervolg op een andere manier aanpakt, krijg je een constructief in plaats van een destructief verhaal.

Yen Mertens: Ik begrijp inderdaad dat dit de perceptie is. Maar let wel: de late participatie van de aannemer is net een van de uitgangspunten waarmee ons consortium de opdracht voor Scholen van Morgen heeft binnengehaald. En je kan dit evengoed interpreteren als een extra vrijheidsgraad voor de ontwerper, die zo niet voortdurend geconfronteerd wordt met een aannemer die klaagt over de praktische realiseerbaarheid van een gebogen muur. Ik hoop in ieder geval dat we de kans krijgen om de procedure en de praktijkervaringen op het eind van de rit grondig te evalueren en dat de overheid beslist om een vervolg te breien aan deze eerste noemenswaardige poging tot gecentraliseerde scholenbouw.

 

Deel dit artikel:
Onze partners