Is het een troef als een bureau zich in zorg specialiseert? Is het met de strenge eisen van vandaag nog mogelijk om oude gebouwen te herbestemmen tot een zorggebouw? En kan de overheid helpen? Dat en nog andere vraagstukken in het tweede deel van het panelgesprek over de zorgsector, met Isabel Vlaeminck (BURO II & ARCHI + I), Marc Van Hove (Omgeving), Patrick Kerkhofs (Probis) en Peggy Geens (Burobill).
Lees hier het eerste deel van het panelgesprek over Bouwen voor de zorgsector.
Is een ‘zorgcampus’, waarbij zorggerelateerde projecten gecentreerd worden rond een soort zorgboulevard, een oplossing?
Peggy Geens: “Zo’n zorgcampus is heel mooi, maar ligt helemaal geïsoleerd. Je zit vaak op het platteland of aan de rand van de stad. Mensen worden uit de dagelijkse context gerukt die ze thuis wel ervaren.”
Isabel Vlaeminck: “Er zullen altijd een groot aantal functies verspreid blijven. Laagdrempelige functies, zoals een dokterspraktijk. Die kan je niet allemaal in zo’n model inplanten. Je moet ook een onderscheid maken tussen care- en curefaciliteiten. Als het over harde, medische zorgvoorziening gaat, kan dat perfect met een minimale integratie met de omgeving. Je verblijft daar immers maar kort. Maar bij een residentiële instelling is het heel belangrijk om de woonsituatie te normaliseren. Het moet de weerspiegeling zijn van een dorp, van een normale maatschappelijke omgeving.”
Een huiselijk gevoel creëren is belangrijk in een woonzorgcentrum. Ontbreekt dat niet op veel plaatsen?
Isabel Vlaeminck: “Dat kan, maar je botst daar ook op het feit dat je materialen moet kiezen die onderhoudsvriendelijk en hygiënisch zijn.”
Patrick Kerkhofs: “Dat is inderdaad een belemmerende factor, maar exploitanten zouden dat creatiever moeten aanpakken. Een makkelijk te onderhouden vloer die eruitziet als een stoffen vloer of als parket, dat bestaat op de markt. Maar uitbaters moeten die stap durven zetten.”
Isabel Vlaeminck: “Die evolutie is wel redelijk recent. Fabrikanten gaan echt op zoek naar nieuwe oplossingen omdat ze zien dat de doelgroep, en daarmee ook de vraag, toeneemt.”
Peggy Geens: “Dat is waar, maar die huiselijkheid hangt ook niet enkel van materialen af. Die integratie die we al bespraken – kinderen die passeren, leven op straat – is echt noodzakelijk. Dan spreek je over inplanting, iets waarover je moet nadenken aan het begin van een proces. Dat is natuurlijk moeilijk bij centra die al meer dan honderd jaar op dezelfde plaats staan.”
Is het, los van die inplanting, nog haalbaar om oude gebouwen aan te passen aan de noden van vandaag, zowel op vlak van indeling als technieken?
Patrick Kerkhofs: “Dat is moeilijk. Bij het voormalige Clarissenklooster in Hasselt moesten we serviceflats verkopen en heeft de overheid een afwijking toegestaan op de VIPA-normen, want we scoorden slecht op alle parameters. Zonder die ingrepen was het niet gelukt.
Isabel Vlaeminck: “De VIPA-regels ontmoedigen ook het behoud van zulke oude gebouwen. Normaal krijg je 60 procent subsidie van een bepaalde plafondprijs, maar als je kiest voor renovatie is dat maar drie vierde van die 60 procent. Dat gaat in feite in tegen een basisbeginsel van duurzaamheid, namelijk ‘hergebruiken’ wat nog kan.”
Patrick Kerkhofs: “En dat terwijl de prijs van zo’n verbouwing toch in de buurt komt van een nieuwbouw. Dan is de rekening voor een bouwheer snel gemaakt.”
Marc Van Hove: “Het is inderdaad een realiteit dat nieuwbouw in veel gevallen een pak goedkoper is dan een renovatie, en de laatste tien jaar is die trend alleen maar versterkt.”
Zit er dan een toekomst in de herbestemming van oude gebouwen – zoals het Clarissenklooster – tot zorggebouwen?
Patrick Kerkhofs: “Ik denk het niet. De normen – zeker op vlak van EPB – maken het niet meer haalbaar.”
Peggy Geens: “Dat durf ik niet te beweren. Wij hebben in Brussel ook een kinderdagverblijf ontworpen in een bestaand gebouw. In zo’n stad zijn spijtig genoeg geen open plaatsen meer. Maar ja, dat is natuurlijk duur.”
Patrick Kerkhofs: “Ok, het is mogelijk, maar dan moet je uitzonderingen op de normen durven toestaan om dat patrimonium te recupereren. Wij hebben redelijk wat gebouwen in Brussel, en die penalisering door VIPA is echt een ramp. Zeker bij een doelgroep – bijvoorbeeld gehandicapten – die je geen verblijfsfactuur kan laten betalen.”
Als een architect zich in zorg specialiseert, is dat een troef of een nadeel? Volgens de ex-Vlaamse bouwmeester is het dat tweede, omdat je dan niet out-of-the-box kan denken.
Marc Van Hove: “Het is een troef om zekere kennis te hebben, maar je mag niet vervallen in automatismen. Een bureau loopt dan snel het risico om standaardoplossingen te knippen en plakken tot iets wat op de site past.”
Isabel Vlaeminck: “BURO II & ARCHI + I focust zich bewust niet alleen op de zorgsector. Niemand is bij ons enkel bezig met zorg en onervaren medewerkers hebben soms een heel frisse kijk op zo’n project. Dat kan echt een kruisbestuiving opleveren. Ik geef vaak hetzelfde voorbeeld: een interieurontwerper die een hotelkamer moet ontwerpen, ziet veel raakvlakken met een ouderenzorgvoorziening. Het is wel belangrijk dat er iemand in het team zit die de specifieke knelpunten van de zorgsector kent.”
Peggy Geens: “Bij de pilootprojecten van de Vlaamse Bouwmeester voor de zorg vond ik bijvoorbeeld het project van de vylder vinck taillieu – niet gespecialiseerd in de zorg – heel interessant, met een heel poëtische inval. Dan denk ik: het loont echt de moeite om kleinere bureaus te vragen om mee te denken en die hele sector open te trekken. We staan voor een grote groei in de ouderenzorg. Hoe meer mensen erover meedenken, hoe beter.”
Patrick Kerkhofs: “Je stelt de vraag: moeten we streven naar specialisatie? Wel, ik weet niet of het antwoord van een architect moet komen. Als bouwheer en exploitant ben ik eigenlijk zeer sceptisch tegenover een architect die zegt te weten hoe mijn doelgroep bekeken moet worden. Ik vind dat de initiatiefnemer moet beslissen of er plaats is voor specialisatie. Te vaak zie ik een bureau waarvan de ontwerpplannen die men toont al op drie andere plaatsen zijn gerealiseerd, een gevolg van het feit dat dat bureau al voor zoveel bouwheren heeft gewerkt.”
“Het is wel een moeilijke vraag, zeker als je ziet – ik zit nu bijna dertig jaar in de sector – dat men ook terugkomt op modellen. Vroeger was een ‘dwaalgang’ voor dementerenden heel belangrijk. Vandaag zegt men: die mensen worden daar onrustig van omdat ze geen einde zien. Maar men heeft wel heel veel voorzieningen met dwaalgangen gebouwd, zelfs gesubsidieerde gespecialiseerde centra voor dementerenden. Vandaag begint men trouwens opnieuw met zulke speciale instellingen. Dat is volgens mij niet de beste oplossing. Architecten zouden juist creatieve oplossingen moeten vinden om dementerenden te integreren in bestaande instellingen.”
Marc Van Hove: “Ook voor de buitenruimte heeft dat trouwens implicaties. Je kan dementerenden niet zomaar in een buitenruimte toelaten.”
Isabel Vlaeminck: “Waarschijnlijk zullen de bewoners van onze woonzorgcentra binnen afzienbare tijd haast allemaal een vorm van dementie vertonen, dus moeten we daar zeker rekening mee houden in onze ontwerpen. Mensen worden nu eenmaal steeds ouder, dus dementie neemt toe. Centra moeten daarom dementievriendelijk zijn over de hele lijn.”
Patrick Kerkhofs: “Het probleem is dat bewoners die niet dement zijn dan vaak gehinderd worden in hun dagelijks functioneren. Ik ben voorstander van het model dat de twee groepen combineert, áls die zich daar comfortabel bij voelen. En daar ligt een grote uitdaging voor de architect.”
Hoe kun je jonge, onervaren bureaus meer kansen geven, als er toch zo vaak om referenties wordt gevraagd?
Isabel Vlaeminck: “Dat moet toch vooral door samenwerking tussen kleine en grote bureaus gebeuren. Ik denk dat je geen enkele bouwheer vindt die in een avontuur zal stappen met een klein, onervaren bureau. Die kennis moet toch op een of andere manier in dat team zitten.”
Peggy Geens: “Dat initiatief komt er ook wel, vaak van die kleinere bureaus.”
Patrick Kerkhofs: “De wetgeving verplicht bouwheren ook vaak te kiezen voor die zekerheid, door bijvoorbeeld vijf relevante projecten te vragen. Ik zou dan zeggen, bijvoorbeeld bij een open oproep: verplicht zo’n groot bureau om een klein bureau of een beginnende architect mee aan boord te nemen bij de inschrijving. Zo kan dat bureau zijn referentielijst uitbreiden. Dan kom je als overheid natuurlijk heel fel tussen in het beslissingsproces, dat is bijna positief discrimineren. Krijgen architecten in opleiding trouwens veel vakken zoals sociologie?”
Peggy Geens: “Als bijvak, ja”
Patrick Kerkhofs: “Een gebouw heeft toch een gigantische impact op hoe mensen samenleven. Dan heeft een architect volgens mij toch bijna evenveel vakken nodig rond dat maatschappelijke als rond het bouwtechnische?”
Marc Van Hove: “Dat klopt. Als men spreekt over duurzaamheid, focust men vooral op materiële en energetische duurzaamheid, maar het aspect sociale duurzaamheid is minstens even belangrijk. Ik merk dat die focus bij afstuderende architecten toch meer en meer aanwezig is.”
Peggy Geens: “Wij merken ook dat sollicitanten vaak een zorggebouw als afstudeerproject hebben. Dat was in onze tijd ondenkbaar, dat was niet hip. Die ingesteldheid is aan het veranderen.”
Kunnen we ook iets leren van het buitenland?
Isabel Vlaeminck: “De context is natuurlijk helemaal anders. Nergens is de verzuiling zo sterk als bij ons, net zoals de subsidies en de communautaire problematiek. Maar in Duitsland staat men bijvoorbeeld al ver met meergeneratiewoningen. Met co-housing staat men in Nederland ook al een stap voor. In België raakt dat niet echt van de grond, ook al moeten we daar volgens mij echt werk van maken. We moeten meer woningen delen, niet iedereen kan nog een eigen woning hebben.”
Marc Van Hove: “Je ziet op sommige plaatsen dat die ruileconomie waar zovelen over spreken – een auto delen in plaats van een auto bezitten bijvoorbeeld – doorbreekt. Ik denk dat dat zich in de toekomst ook naar de bouwsector zal vertalen. De jongere generatie is opnieuw meer met elkaar bezig.”
Isabel Vlaeminck: “Dat is ook een antwoord op de vereenzaming bij ouderen. Het zoeken naar anderen om iets mee te delen helpt daar voor een stuk bij.”
Peggy Geens: “Er is daar volgens mij een grote rol weggelegd voor de steden. Je zou oud moeten kunnen worden in de stad. Al die mensen die daar nu wonen en werken, waar moeten die later anders naartoe? In Brussel is dat moeilijk, met al die herenhuizen met meerdere verdiepingen, maar in een stad als Hasselt moet dat perfect kunnen. Je ziet in zulke steden nu al dat veel ouderen van het platteland terug naar de stad trekken. In Hasselt zie je ook dat die oudere bevolking echt vertegenwoordigd is en deel uitmaakt van het maatschappelijke leven.”
Hoe belangrijk is het om bewoners inspraak te geven in het ontwerp? En hoe kan dat?
Isabel Vlaeminck: “Wij vinden dat heel belangrijk, en proberen dat ook, maar met oudere bewoners is dat niet evident. We proberen ook de buurt onmiddellijk te betrekken, want het NIMBY-syndroom wordt steeds sterker.”
Patrick Kerkhofs: “Zwaar hulpbehoevenden kunnen moeilijk formuleren wat ze willen, en tien jaar voor je zo hulpbehoevend bent, kan je ook moeilijk inschatten wat je op dat moment nodig gaat hebben.”
Wordt zo’n ontwerp dikwijls bijgestuurd na inspraak?
Isabel Vlaeminck: “Ja, vaak zelfs. Maar het is belangrijk om de meningen van betrokken partijen te kennen voor je begint te tekenen.”
Peggy Geens: “Ons kinderdagverblijf was nieuw en had nog geen personeelsleden, dus we werkten met opmerkingen van leidinggevenden. Dan zie je dat de mensen die er nadien echt werken toch interessante dingen kunnen toevoegen, maar dan is het natuurlijk te laat.”
Marc Van Hove: “Dat klopt, het is echt belangrijk om de mensen die dagdagelijks in dat gebouw werken voorafgaand te raadplegen.”
Patrick Kerkhofs: “Dat blijft toch ook een moeilijk proces, ook door de invloed van familie. Vroeger had je geen organisatie, dan kwamen er bewonersraden, en nu zijn er zelfs familieraden. Die families komen heel fel tussen in de werking van een woonzorgcentrum.”
Isabel Vlaeminck: “Een positief punt is wel dat de professionalisering van bouwheren door schaalvergroting is toegenomen. Vroeger zat je bij wijze van spreken met moeder overste aan tafel, nu praat je met ingenieurs en architecten.”
Hebben jullie nog een gouden tip voor de bouwheer, de overheid en de architect?
Marc Van Hove: “Voor de bouwheer: Denk goed na op voorhand. Start niet vanuit je gebouw, maar vanuit een langetermijnvisie van je site.”
Isabel Vlaeminck: “Neem inderdaad je tijd. Liever een iets langer voortraject dan snel-snel te willen gaan.”
Patrick Kerkhofs: “Zorg dat je, voordat de ontwerper aan de slag gaat, een goed voorbereid wensenprogramma opmaakt. Die ontwerper moet weten wat de verwachtingen zijn van de bouwheer. Ik zie te vaak dat een ontwerper z’n plan moet trekken, en nadien onterecht kritiek krijgt.”
Peggy Geens: “De opdrachtgever moet meer out-of-the-box denken en luisteren naar nieuwe ideeën. Die bouwheer is immers vaak degene die het meest gedaan krijgt bij actoren in de buurt.”
En voor de overheid?
Isabel Vlaeminck: “Sneller werken en minder star zijn. De wet op de overheidsopdrachten bijvoorbeeld, maakt alles duurder en beperkt de mogelijkheden enorm.”
Marc Van Hove: “Werk aan flexibiliteit. Dat wordt vaak van ons verwacht, maar wij willen hetzelfde van de overheid. Stringente wetgeving doet veel projecten de das om. Je merkt dat er van onderuit veel goede initiatieven zijn, maar die lopen vast op al die regels.”
Peggy Geens: Wat daarbij aansluit: trek meer geld uit om ook particuliere initiatieven uit te bouwen, zeker als die ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.”
Patrick Kerkhofs: “Ik zou de beroepsmogelijkheden in verband met stedenbouwkundige vergunningen veel duidelijker willen zien. De mening van een bepaalde ambtenaar kan plots keren met de wind, en een moeilijke buur kan alles twee of drie jaar stilleggen. De laatste vijf jaar hebben wij in 40 procent van onze dossiers problemen met zulke dingen. Een bouwheer heeft daar veel meer rechtszekerheid nodig.
En voor de ontwerper?
Patrick Kerkhofs: “Durf bouwheren tegen te spreken, maar wees niet zo dominant dat je de expertise van de bouwheer naast je neerlegt.”
Peggy Geens: “Probeer na te denken over nieuwe mogelijkheden, durf openstaan voor nieuwe manieren om voor zorgbehoevenden te zorgen.”
Marc Van Hove: “Maatwerk moet, maar verval niet in het extreme. Ga voor realisme, eenvoud en het rationele. Out-of-the-box denken is goed, maar ga vooral uit van de site.”
Isabel Vlaeminck: “Stop met elkaar te beconcurreren, zoals bij de toenemende wedstrijdcultuur. Als we mekaar daar meer in steunen, heeft dat een positieve invloed op de hele sector.”