Herbestemming was het onderwerp van het tweede panelgesprek naar aanleiding van de Dag van de Architectuur. Adriaan Linters (historicus), Bart Hoylaerts (a2o-architecten), Jan Mannaerts (360 Architecten), Luc Verbeeck (Architectenteam ARCHIDEE) en Tom Vanhee (Atelier Tom Vanhee) wisselden er van gedachten. “Vlaanderen heeft ongeveer 12.000 beschermde gebouwen. Amsterdam alleen heeft er 25.000.”
Worden er volgens jullie teveel gebouwen beschermd?
Bart Hoylaerts (a2o-architecten. Herbestemming van De Silo en het Clarissenklooster in Hasselt): “Zeker niet. Het beschermingsmechanisme in Vlaanderen gaat volgens mij zelfs veel te traag. Dat mechanisme is trouwens een waardevol middel voor een goed pandenbeleid van een stad. Op het moment dat een oud gebouw leeg komt te staan, ontstaat daar snel een hele lobby rond, vooral op financieel vlak. Bescherming, of ten minste een goede bewaking door een inventarisatie door de overheid, is op zo’n moment cruciaal. Anders ligt de keuze van behoud of afbraak volledig bij de eigenaar.”
Adriaan Linters (Historicus. Voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie en lid van de Federatie van Verenigingen voor Industrieel en Technisch erfgoed.): “Ik ben het eens met Bart. Kijk naar de cijfers: Vlaanderen heeft nu ongeveer 12.000 beschermde gebouwen, Amsterdam alleen heeft er 25.000. Engeland heeft er 650.000. In andere landen wordt dus veel meer gedaan voor erfgoed dan bij ons. In Engeland en Frankrijk heeft men sinds de jaren zeventig systematisch het idee van herbestemming gepromoot. Al in 1971 publiceerde de Britse overheid een boek voor het grote publiek – New life for old buildings – dat herbestemming van oude gebouwen moest aanmoedigen. In Vlaanderen lijkt het alsof we pas nu met die problematiek in contact komen. We staan dus ver achter op onze buurlanden, en dat is een kwestie van mentaliteit. Ik heb in de jaren negentig mijn studenten eens gevraagd om op stedenbouwdiensten te vragen welke literatuur over herbestemming ze daar hadden liggen. Het resultaat was frustrerend: twee of drie boekjes voor heel het gewest. Dat betekent dat degene die de burger of de bouwpromotor moet infomeren over de mogelijkheden, zelf niet goed op de hoogte is. Die achterstand is er nu trouwens nog altijd.”
Bart Hoylaerts: “Ik ben blij dat jij die dingen zegt, dat is voor ons als architecten veel moeilijker. (lacht)”
Luc Verbeeck (Architectenteam ARCHIDEE. Voorzitter van het steenbakkerijmuseum in Boom en betrokken bij de Vlaamse Vereniging van Industriële Archeologie): “De mentaliteit is wel aan het veranderen. In de streek waar ik vandaan kom – de Rupelstreek – staan er veel oude steenbakkerijen. Toen wij een van die gebouwen in de jaren tachtig wilden omvormen tot een museum, stond het stadsbestuur daar erg argwanend tegenover. Die trend is helemaal gekeerd.”
Adriaan Linters: “De industriële sector leende zich ook als eerste voor zulke herbestemmingen. Dat werd makkelijker aanvaard dan bijvoorbeeld de omvorming van een kerk tot een feestzaal. Zelfs vandaag heeft men soms liever dat zo’n kerk afgebroken wordt dan dat ze een herbestemming krijgt. Maar de geesten zijn inderdaad gerijpt. In Hasselt, in ’73, zette ik een actie op voor het behoud van de oude jeneverstokerij, samen met enkele afgestudeerde studenten geschiedenis en kunstgeschiedenis. Dat gebouw móest weg van de toenmalige politieke elite, en wij kregen toen ook de nodige bagger over ons heen. In 1975 werd het gebouw toch beschermd, en het hele establishment van de stad was razend. Recent, ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de vzw achter wat nu het Jenevermuseum is, werden de overlevenden van die oorspronkelijke groep gehuldigd wegens dienst aan de gemeenschap. Zo zie je maar: na 25 of 30 jaar verandert de mentaliteit. Ik zei soms tegen mijn studenten: je hebt meer psychiaters dan architecten nodig voor zulke projecten. Je moet immers vooral de geesten kunnen veranderen.”
Bart Hoylaerts: “Daar heb je dat emotionele aspect dat aan zo’n herbestemming hangt. Anderzijds zijn er ook rationele factoren. De periode van de massale sluitingen van fabrieken ligt nog niet zo ver achter ons. Ik ben geboren in de buurt van het station van Leuven, daar zaten de cafés elke avond vol met fabrieksarbeiders van de omliggende stadsfabrieken. Pas vanaf het einde van de jaren negentig en voorbij het jaar 2000 ontstond daar een enorme leegloop. Dat geldt trouwens voor fabrieken over het hele land. Die kwamen dus allemáál leeg te staan. Moeten we dan al die gebouwen afbreken?”
Misschien niet, maar wie beoordeelt dan wat mag blijven en wat niet?
Luc Verbeeck: “Dat is aan de maatschappij om te beslissen, maar dat is natuurlijk heel subjectief.”
Bart Hoylaerts: “De eerste vraag die je je moet stellen: kan je een bestaand erfgoedgebouw een gepaste invulling geven? Meestal start men echter met een financiële vraag: is het economisch rendabel? En die horde wordt al vaak uit angst niet genomen, al denk ik dat er met de hedendaagse technieken genoeg formules zijn om die rentabiliteit wel te garanderen. De hamvraag is vooral: wat is maatschappelijk en sociaal van belang?”
Adriaan Linters: “Elke generatie zal erfgoed vernietigen, daar is geen ontkomen aan. Neem nu de windmolens in Vlaanderen. Er zijn er momenteel 140 beschermd. Als we er binnen 100 jaar nog de helft van overhouden, mogen we blij zijn. Want wat doe je ermee? Je kan het meel omwille van hygiëne niet meer verkopen aan de consument, maar je moet die molen nog wel onderhouden. Wij werken veel samen met Kate Dickson uit Manchester. Zij gaat ervan uit dat je eerst moet kijken naar de noden van de omgeving en wat de bevolking zelf wilt. Daarna zoek je naar oplossingen, en in de meeste gevallen zijn die ook betaalbaar. In sommige gevallen niet, maar dan kan je de sociale meerwaarde meerekenen om die meerprijs te verantwoorden. Dat is een andere benadering dan die van de bouwpromotor, die rekent dat laatste helemaal niet mee.”
Luc Verbeeck: “Ik denk dat wij als ontwerper een grote bijdrage moeten leveren in wat er met zulke gebouwen gebeurt. De architect moet de potentiële koper of promotor overtuigen om zo’n oud gebouw te laten staan. De geschiedenis en cultuur leren kennen, dat inleven in een project is zo belangrijk, en dat is onze taak.
Adriaan Linters: “Ik ben een enorme voorstander van de vastgestelde inventaris. Niet om een gebouw per se te beschermen, maar zodat ontwikkelaars en architecten bij elk project stilstaan en beargumenteren waarom je wel of niet zou slopen of herbestemmen. Dan moet er ook een discussie gevoerd worden tussen de burger, de politiek en de administraties. Maar we moeten op de eerste plaats beseffen dat behoud en hergebruik van het bestaande altijd de meest ecologische oplossing is. Bij het bouwen gebruikte men voor een eerste keer energie en grondstoffen. Bij het slopen verbruik je die energie en grondstoffen een tweede keer en produceer je hopen afval. En bij nieuwbouw op dezelfde plek verbruik je voor de derde keer energie en grondstoffen. De macro-ecologische balans van herbestemmen is dus altijd positief. Bestaande gebouwen zijn immers stapel- of ‘bewaar’-plaatsen van energie.”
Jullie zeggen: je vertrekt vanuit gebouw en zoekt naar een mogelijke herbestemming. Maar in de realiteit gaat het toch andersom? Dan zoekt een promotor naar een geschikte locatie voor zijn kantoren of woningen en komt uit bij een oud gebouw.
Adriaan Linters: “Nu vult een architect inderdaad vaak de wens van een bouwheer in. Wil die laatste lofts in een bepaald gebouw, dan worden het lofts. Eigenlijk hebben we bureaus nodig die het omgekeerde doen. Bureaus die kijken naar gebouwen, analyseren wat ermee kan gebeuren en dat op de markt voorstellen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Lowell, de grote industriële textielstad in Amerika. De overheid verbood in de jaren 80, na de neergang van de textielindustrie in de stad, de afbraak van de textielfabrieken. Daarna onderzochten ze wat er mogelijk was met die gebouwen, stelden ze een masterplan op en zochten ze ontwerpers die er een invulling aan konden geven. Ik heb schitterende, multifunctionele realisaties gezien, waar seniorieën gemengd werden met economische functies zoals een advocatenkantoor en een fitnesszaak, met de sociale dienst van de stad Lowell en met een kindercrèche waar de ouderen mee kwamen helpen. Dat zou bij ons ook moeten gebeuren.”
Bart Hoylaerts: “Elk gebouw is inderdaad maatwerk en moet je geval per geval bekijken. Enkele jaren terug wist niemand in Hasselt wat er met die oude graansilo’s aan het water moest gebeuren. De typologie van die gebouwen is zo uitgesproken, wat kan je daar nog meer van maken? Na veel nadenken hebben we dat met a2o kunnen herbestemmen als kantoorgebouw. Toen het nog een industriële locatie was, werkten er nog ongeveer 20 mensen. Nu biedt die locatie plaats aan 250 werknemers. Er zijn nog discussies, op vlak van parkeren bijvoorbeeld. Is er genoeg parkeerplaats? Nee. Is dat een probleem? Ook niet. Je zit net buiten de stad, er is genoeg plaats om je auto kwijt te raken, en velen komen met het openbaar vervoer of gewoon met de fiets. Op een andere plek zou de vraag misschien wel relevanter zijn. Maatwerk dus.”
Krijgt een architect voldoende vrijheid om creatief te zijn met oude gebouwen?
Tom Vanhee (Atelier Tom Vanhee. Herbestemming van De Brouwerijsite in Brugge): “Ik vind van wel. Het kan natuurlijk geluk zijn, maar mijn ervaringen met het overleg met administratieve overheden zijn positief, zoals bij de brouwerijsite in Brugge. Daar kwamen ook van de andere partijen aan tafel – de dienst erfgoed en stad Brugge – heel goede ideeën die het geheel versterkten. Zo moesten we de historisch waardevolle kast absoluut behouden. Wel, na veel overleg hebben we daar een liftschacht achter gebouwd, waardoor de woning toegankelijk wordt via de kast, een leuk accent. Ik vind het heel waardevol dat dergelijke deskundigen input kunnen geven aan ons projectteam.”
Is er veel verschil tussen gemeentes?
Luc Verbeeck: “Ik zie vooral veel verschil tussen de provincies en de provinciale adviezen rond erfgoed. Verschillende regio’s vragen natuurlijk om verschillende oplossingen. De herbestemming van de Boelwerf in Temse vereist bijvoorbeeld een heel andere aanpak dan de site van Ford Genk in Limburg.”
Botst het creatieve niet vaak met het commerciële?
Adriaan Linters: “Dat moet niet. Op studiereis in Swindon, in Engeland, kwam ik op een oude spoorwegwerkplaats een heel mooie outletstore tegen, gebouwd door een grote internationale groep. In Engeland vestigde dat bedrijf al hun winkels in herbestemde gebouwen. Op het continent deden ze dat helemaal niet, daar braken ze af en bouwden ze op. Ik vroeg aan de CEO van het bedrijf wat het duurste was: nieuwbouw of herbestemming. Hij zei me dat het daar niet over ging, maar over het rendement: herbestemming kan meer kosten, maar ook meer opleveren. ‘Waarom deden ze dat dan niet in de rest van Europa?’ vroeg ik. ‘Omdat men ons dat op het continent niet vraagt,’ zei hij. Dat was voor mij een echte eye-opener.”
Bart Hoylaerts: “Het jammere is dat een klassieke, traditionele ontwikkelaar zijn analyse maakt in twee Excel-kolommen. De kortzichtigheid van zo’n document is een echte dooddoener. Uiteraard blijkt daaruit dat nieuwbouw goedkoper is: je kan andere bouwmethodieken gebruiken en een gebouw zo goedkoop maken als je zelf wil. Maar wat er vaak vergeten wordt: de emotionele waarde van een gebouw heeft óók een financiële waarde. Neem het Clarissenklooster in Hasselt. We konden dat ook slopen en er een nieuwbouw plaatsen, maar kozen samen met de bouwheer voor – duurder – behoud van het bestaande gebouw. Dat was vanaf dag één wel enorm populair en zorgde voor een commercieel succes voor de investeerder.”
Jan Mannaerts (360 Architecten. Herbestemming van Brouwerij De Hoorn in Leuven): “De grootste moeilijkheid bij ons project, brouwerij De Hoorn in Leuven, was het programma verzoenen met het beschermde gebouw en installaties. Die oude brouwerij – letterlijk achtergelaten door Inbev bij de verhuis naar een nieuw gebouw met modernere brouwtechnieken – werd opgekocht door een groep jonge Leuvenaars, onder andere twee mensen van BUUR die daar met de ontwikkeling van de Vaartkom bezig waren. Door die private investering was het afdekken van het investeringsrisico een oprechte zorg, anders dan bij sommige publieke investeringen. Dat zorgde voor een lang en intensief proces, zeker door de financiële crisis die insloeg als een bom en onze hele planning onderuit haalde.”
Zijn de steeds strenger wordende energie-eisen te combineren met herbestemming?
Lees hier het tweede deel van het panelgesprek rond herbestemming