Recensie Belgische architecten en hun huis II (Filip Canfyn)

Bij wijze van eindejaarspresentje legden we Belgische architecten en hun huis II onder de kerstboom bij huisrecensent en -columnist Filip Canfyn. Tijdens de vakantie doorbladerde hij het werk en kwam hij tot de volgende vaststellingen: "Belgische architecten en hun huis II heeft alvast één reuzeverdienste: het is een puur en overtuigend pleidooi voor wonen in de stad, voor stedelijk wonen." Maar ook: "Met architecten die uit vrije wil hun voordeur openen om geboekt te worden, heb ik het al helemaal moeilijk."

"Onder de noemer “een reportage over de privéwoningen van zestien van de beste hedendaagse architecten” zet uitgeverij Luster een tweede deel van een wellicht nog langer te maken reeks in de markt. Ik heb enorm veel sympathie voor Luster, laat dat duidelijk zijn, en vooral respect voor de durf, de zorg en het nichegevoel van die uitgeverij. Met gecultiveerde gluurboeken heb ik het wat moeilijker. Zeker als er “II” in de titel staat. Zo’n sequel vertelt dat de vorige editie goed verkocht en dat hetzelfde trucje nog eens moet opgevoerd worden, zo’n sequel vertelt ook dat het qua onderwerpen al over tweede keus gaat. En met architecten, die uit vrije wil hun voordeur openen om geboekt te worden, heb ik het al helemaal moeilijk maar daarover later meer.

Het is in elk geval een leuk kijkboek geworden, met verhelderende foto’s en tekeningen naast gelukkig niet te veel tekst. Inderdaad, zo’n geschenkerig salontafelboek, zo’n geboekstaafde weekendbijlage, zo’n Avenue après la lettre tussen twee harde kaften. Het is géén architectuurboek, het wil niemand van iets overtuigen, het blijft veilig op de vlakte als infotainment. Daar is trouwens niks mis mee.

Evert Crols van B-architecten (een Nobelprijs voor hun immer sterk blijvende nieuwjaarskaart!) verdient wat mij betreft ook de hoofdprijs voor zijn meer dan juiste integratie van een stadswoning in een voormalige ziekenzaal van het Militair Hospitaal in Antwerpen, nu ’t Groen Kwartier genoemd. Nagenoeg alle woningen getuigen van een hang naar eenvoud, gebruiken graag hout in al zijn gedaanten en spannen als rode draad een beheerst eclectisme met een vintagetoets door hun kamers. Het staat blijkbaar hip een fiets in het interieur te plaatsen en uiteraard kunnen de aanwezige meubilairklassiekers niet geteld worden. Op die laatste gemene deler komen we dadelijk ook terug.

“Belgische architecten en hun huis II” heeft alvast één reuzeverdienste: het is een puur en overtuigend pleidooi voor wonen in de stad, voor stedelijk wonen. Alleen al daarom heeft dit boek meer dan een bestaansreden.

 

Nu, zoals beloofd, terug naar opendeurige architecten en klassiek-modern meubilair.

Architectuurfilosoof Willem Koerse sprak ooit van “de neiging van architecten om hun schepping te fotograferen onmiddellijk nadat het is opgeleverd, dus nog voordat gebruikers daar door hun aanwezigheid iets aan hebben kunnen veranderen”. Alsof een architect beschaamd zou zijn over de opdrachtgever, waarvoor hij de woning ontworpen heeft.

Kwatongen beweren dat architecten zelfs alle meubilair van de bewoner verhuizen en tijdens de fotoshoot vervangen door iconen uit de designwinkel. Men zou beginnen geloven dat Eames, Le Corbusier en Starck prominent aanwezig zijn in alle huiskamers. Tevens mag een bevriende galerijhouder zijn collectie uitstallen en wordt een professioneel poetsbedrijf ingehuurd om elk spoor van menselijk gebruik weg te wissen. Nergens een pluisje, een kruimeltje, een veegje. Tenslotte wordt de rode loper uitgerold voor de architectuurfotograaf, de specialist, die elke ruimte nog ruimer, elke lichtinval nog lichter, elke architectuur nog architecduurder maakt.

Waar of niet, zo’n werkwijze zou ik pretentieus vinden. Alsof wonen kan zonder dampende potten, zonder vuile glazen, zonder gekreukte lakens, zonder vergeten speelgoed, zonder melkig randje, zonder tanende snijbloemen. Met alleen steriele leegheid, kraaknet en glanzend.

Ik zou deze werkwijze ook onbeleefd vinden. Zonder respect voor de bewoner, met minachting voor het alledaagse, dat niet door de architect bepaald wordt, en met afkeer voor de gebruiker van wat als architectuur gefotografeerd wordt. Architectuur wordt zo snel een louter decor, waarin alle lichtarmaturen dag en nacht moeten branden.

“Belgische architecten en hun huis II” leert mij dat een architect in zijn transformatiezucht vrij consequent blijft: wanneer zijn eigen huis, waarvan hijzelf de bewoner en de gebruiker is, gefotografeerd moet worden blijkt die eigen woning er net zo uit te zien als op foto’s van andere woningen. Clean, levenloos en met de juiste meubels. Dat is troostgevend, de vaststelling dat de architect ook een beetje beschaamd over zichzelf is, dat niks menselijks de architect vreemd is."

Deel dit artikel:
Onze partners