Recensie Canfyn 'Gaston Eysselinck (1907-1953)': 'Wat een schitterend boek!'

Wat een schitterend boek! Ik heb het in één ruk uitgelezen op een zonnig terras. Ja, uitgelezen. Marc Dubois verwoordt leven en werk van architect Gaston Eysselinck tot een begeesterend leesboek. Neen, geen salontafelig kijkboek, ondanks de ruimdenkende documentatie met foto’s en tekeningen, en zeker geen klassiek architectuurboek, waarin het onderwerp hagiografisch bejubeld wordt tot meerdere eer en glorie van het intellect van de auteur. ‘Gaston Eysselinck (1907-1953)’, dat door coronabesognes wellicht heel wat ruchtbaarheid gemist heeft, moét gelezen worden.

“ARCHITECTUUR IS ORDE BRENGEN”

Gaston Eysselinck, die vroeg uit het leven stapt, vormt uiteraard een boeiend onderwerp. Om verschillende redenen.

Eén, hij is een erudiete zoeker.  Boeken, reizen, lezingen, tijdschriften, exposities, …, alles absorbeert hij om zijn denken juister en internationaler te krijgen. Als snotneus van 23 staat hij al op de groepsfoto van het notoire CIAM-congres ‘Rationele bouwmethoden’ (Brussel, 1930), tussen Neutra, Mies Van der Rohe, Breuer, Gropius, Le Corbusier en andere starchitects-avant-la-lettre. Hij houdt gans zijn loopbaan die vinger aan de pols.

Twee, hij is een tragische vechter. Ruzie maken met bouwheren en ambtenaren pour la bonne cause hoort bij zijn revolutionaire DNA maar die constante spanning zal hem langzamerhand slopen. Hij mag op een kwarteeuw maar aan 57 dossiernummers werken, hij moet buigen en barsten voor de macht en het noodlot.

Drie, hij is een rechtlijnige eenzaat. Als rode antifascist huivert hij van het burgerlijke Horta-socialisme en van het Gentse incrowd-socialisme, dat hem daarom geen opdrachten gunt. Hij moet een eenmansbureau blijven en wordt dan maar de koning van de (rij)woning. Hij werkt met een vragenlijst voor de bouwheer, om zijn behoeften diep te doorgronden en om die meesterlijk te verwerken in een rationeel gestructureerd grondplan. Dat is voor Eysselinck de essentie: “Architectuur is orde brengen, in orde brengen, superieure orde, stoffelijk en geestelijk.”

Vier, hij is een intelligente ontwerper. Dat eenzaam zoeken en vechten vertaalt hij in projecten, die nagenoeg altijd een manifest van vakmanschap, betrokkenheid en perfectionisme worden. Het plan dicteert inderdaad het volume, de gevel en de uiteindelijke relevantie van het gebouw. Hij wordt zowat de Vlaamse Howard Roark uit ‘The Fountainhead’ van Ayn Rand.

 

“DE PUBLIEKE OPINIE IS EEN EGOÏST”

Elk ontwerp van Eysselinck wordt een verhaal op zich, dat veelal vertelt over de moedige krijger versus de vooringenomenheid van bouwheren en ambtenaren, die zich verschuilen achter ‘dé goede smaak’ en ‘dé publieke opinie’ om het harde werken van een radicale architect te saboteren, te kleineren, te blokkeren.

Deze kruisweg begint met zijn eigen woning en atelier (1930-1931) in het Gentse Miljoenenkwartier, een “caisse trouée”, waarin hij het dakterras met solarium als signatuur introduceert maar dat door de neoneo-goegemeente als ‘de bunker’ gedemoniseerd wordt.

Dezelfde kruisweg eindigt met het Post- en Telegrafiegebouw (1945-1953) in Oostende. Hij krijgt dan eindelijk een grote opdracht op rode voorspraak maar moet afrekenen met zijn vroegere geestesgenoot Jean-Jules Eggericx, de bedenker van Le Logis – Floréal en vanaf 1945 stedenbouwkundig adviseur van een kuststad in puin. Eysselinck verwijt de door radicaliteit groot geworden Eggericx dat deze nu verworden is tot een anti-revolutionaire spreekbuis van conservatieve overheden. “De vroegere Eggericx heeft recht van spreken maar niet die van thans.” Zijn koppigheid wordt Eysselinck fataal: zijn contract wordt verbroken en hij wordt verbannen van de werf, net voor zijn meesterwerk (dixit Marc Dubois) geopend wordt. Hij wordt zo ook de Vlaamse Jorn Utzon, die onder pek en veren Sydney moest verlaten.

Het mag een postume troost zijn dat vandaag De Grote Post, secuur verbouwd door B-Architecten (2012), bewijst hoe belangrijk zijn creatie blijft.

 

“CAPITULATIE”

In het najaar van 1953 wordt Eysselinck naar de afgrond geduwd: het débacle van het Postgebouw wordt gevolgd door de dood van zijn vriendin Georgette Troy. Hij ontwerpt nog haar grafmonument, schrijft nog zijn testament en geeft zich uiteindelijk over aan wat hijzelf een “capitulatie” noemt: hij neemt op 6 december het lot weeral in eigen handen en dit keer voorgoed.

Marc Dubois vertelt weinig tot niets over die vriendin, over zijn  vrouw of over zijn kinderen. Tactvol, wellicht, maar zijn auteursvisie op leven en werk van Eysselinck zou integer blijven als wat meer zicht op de niet-architect geboden werd.

Ook de ondertitel “In de voetsporen van Le Corbusier” is eerder ongelukkig (en op advies van de uitgever toegevoegd?). In de jaren ’30 kon niemand de invloed van de dominante gigant ontwijken en men kan zich de vraag stellen, met het inzicht van vandaag, of de voetsporen van Corbu een onbetwiste proeve van architecturale kwaliteit en politieke correctheid vormen.

In elk geval, deze twee kleine kritische opmerkingen doen niets af van de kwaliteit en correctheid van dit magnum opus van Marc Dubois. En ja, zijn ‘Gaston Eysselinck (1907-1953)’ moét gelezen worden.

 

GASTON EYSSELINCK (1907-1953). In de voetsporen van Le Corbusier
Marc Dubois
Uitgeverij Snoeck, 2019

Deel dit artikel:
Onze partners