Mag ik vooraf iets duidelijk maken? De jaarlijkse catalogus van het Vlaamse architecturale kunnen blijkt ook deze keer weer een amalgaam van teksten en foto’s, die weliswaar rond een globaal thema draaien maar vooral telkens dezelfde namen, dezelfde chouchous opvoeren. Ik heb het dus moeilijk met deze uitbestede overheidspublicatie, met deze officiële canon, wat niet wegneemt dat ik toch meer dan geboeid werd door drie bijdragen.
In “Hoekstenen” blaast Philippe Viérin rustig op een terechte loftrompet voor toffe creatieve oplossingen voor moeilijke hoekwoningen in een stad en voor de bijhorende inspanningen van stedelijke ontwikkelingsbedrijven zoals AG Vespa en sogent. Kortom, hij looft zinvolle architectuuroefeningen, die door het essentieel en simpel houden van een ontwerp in een complexe setting dat ontwerp nu net krachtig en transcendent maken.
In “De stadsenclave - Van Militair Hospitaal tot Groen Kwartier” legt Michiel Dehaene fijnzinnig uit waarom en hoe een collectieve oplossing het instrumentarium van de stad is en wordt. Hij promoveert het project in Antwerpen tot een exemplarische stadsenclave, die een welkome uitzondering vormt op de klassieke verkavelingslogica. En op één bladzijde vat Dehaene uiterst kernachtig de oorsprong en de status questionis van verkavelingsvlaanderen samen. Heerlijk helder.
Last but not least probeert Bart Verschaffel ernstig te blijven in “Het mag iets meer zijn – Nieuw maniërisme in de recente architectuur in Vlaanderen”, een ontluisterende analyse van wat hij de huidige doordachte ontwerpstrategie noemt. Deze strategie gaat voor gekunsteldheid van de vorm en inventiviteit van het concept maar doet terzelfdertijd alles om eenvoudig en natuurlijk te lijken. In mensentaal gaat het over, bij wijze van voorbeeld, het bij verbouwingen niet meer focussen op gedegen opkuisen, wegruimen en afbreken maar op het opzichtig tonen van de naakte basisstructuur, de verweerde steen en het geteisterde hout en op het geaccentueerd inbrengen van contrasterende vormen. Kortom, ontwerpproblemen worden formalistisch en volgens een verdoken receptenboek aangepakt. Verschaffel waarschuwt voor de gevaren van deze methodiek. Hij wijst er op dat gepast overdrijven of precies ver genoeg te ver gaan niet makkelijk is, dat die vormelijkheid moét lukken (om zichzelf niet helemaal te ridiculiseren), dat het maniërisme kan verworden tot een soort van performance, tot een uitdagend uitbuiten en daardoor tegelijk openlijk blootleggen van de bewegingsruimte van de architectuur en de speelruimte van de architect. De helaasheid van deze laatste gewichtige zin neemt niet weg dat Bart Verschaffel niet durft duidelijk in te gaan tegen deze actuele ontwerpstrategie: hij lijkt dit zoveelste -isme eerder als ongevaarlijk en vluchtig weg te wuiven. Fingers crossed.
In het prentjeskabinet ‘Portfolio’ worden tenslotte de Vlaamse coryfeeën opgelijst, met een hoofdrol voor Robbrecht & Daem, waarvan het Rijksarchief in Gent, 10.000 m² spierwitte kracht, terecht in the picture geplaatst wordt. Waarom dan weeral hoog opgelopen wordt met die TID Tower van 51N4E in Tirana, dat nu eindelijk opgeleverd werd, blijft mij een raadsel. Ik vat de relevantie niet, noch van het ontwerp noch van de prestatie. Als iets maken in Tirana al de moeite wordt ligt de spreekwoordelijke lat toch laag? Of begrijp ik écht niet wat tot het gevestigde Vlaamse architecturale denken behoort?
Info