Wanneer een zogenaamde niet-expert, vroeger journalist popcultuur bij Knack en nu muziekredacteur bij Studio Brussel, een onacademisch boek(je) maakt over een diepgaand vraagstuk als ‘het dorp vandaag en morgen binnen de ruimtelijke wanorde’, dan kan het twee kanten uit: ofwel wordt het een frisse en prettige aanvulling op de platgetreden deskundigheid ofwel wordt het een gewichtsloze en tijdverdrijvende vingeroefening voor vertikaal klassement. Jasper Van Loy meent het alleszins goed.
“We doen alles om toch maar dat dorp terug te krijgen, die eenvoudige nederzetting waar iedereen elkaar kent, tot we beginnen te bouwen: dan mogen al die mooie principes sneuvelen voor de zoveelste neergeplofte wijk.” Jasper Van Loy vat verkavelingsland treffend samen, ook met andere rake citaten. “Vlaanderen is een cementen patchwork, dat aan elkaar hangt met spuug, paktouw en lintbebouwing.” “Het Vlaamse landschap wordt gedomineerd door twee systemen, die hun grenzen hebben bereikt: de ruimtelijke ratjetoe en de automobiele samenleving.” De Vlaming heiligt “twee dogma’s: ‘ik kan wonen waar ik wil’ en ‘met mijn auto raak ik waar ik wil’”. Van Loy wijst ook op de antistedelijke discriminatie van de politieke weigering om het kadastraal inkomen te herzien, op de jaarlijkse 204 miljoen kilometer, die volgens Pascal de Decker door thuisverplegers afgelegd worden tusen de uitgestrooide woningen, op het onvermogen van het openbaar vervoer om landelijke kernen regelmatig te bedienen, …
Kortom, de analyse is scherp en eerder donker maar Van Loy wil positief blijven, ondanks de vele door hemzelf aangehaalde remmen op het gezond ruimtelijk verstand. Hij verdedigt de robuuste toekomst van het dorp vanuit een mindset, die hij tevens hekelt. Hij parafraseert een uitspraak van Ruth Soenen, “mensen verwijzen met ‘het is hier precies een dorp’ niet naar een dorp, dat ze kennen, maar naar hun beeld van het dorp”. Inderdaad, het dorp verandert maar het beeld niet. De auteur maakt onbedoeld dezelfde denkfout waneer hij mordicus een toekomst toedicht aan ‘het dorp’ zonder eigenlijk argumenten aan te voeren waarom die these haalbaar zou worden. Met het dorp te idealiseren keert hij de leegloop van kleine winkels en scholen niet noch de toestroom van brievenbusbewoners en autopendelaars richting huis-met-tuin-reservaten rónd de dorpen. Hij hinkt op twee benen, op de romantiek van de dorpsrestauratie en op het pessimisme van de verkavelingsrealiteit.
Zijn conclusie is correct maar klinkt uit zijn mond naïef: “maak wonen in de kern interessanter, niet alleen in steden, maar ook in dorpen”. Het boek ‘Onder de kerktoren’ zal dat nobele streven niet vooruithelpen maar dat is de schuld niet van de auteur. Die ligt bij de niet-lezers van zijn boek, die niet wakker liggen van ons collectief woon- en wangedrag.
Tot slot. Van Loy haalt twee maal een interessante vraag aan: “Als veel werk thuis kan worden gedaan, waarom vragen zoveel experts ons dan om dicht bij ons werk te wonen?”. Een pandemie heeft niet alleen telewerken geïntroduceerd maar ook meer vraag naar wonen waar we ruimte hebben. Die vraag wordt belangrijker dan onze werklocatie en ondermijnt het geloof in de trek naar de stad. De auteur ziet in deze evolutie een kans voor het dorp maar ook een valkuil: de individuele wooncultuur dreigt nog individueler te worden. En hij verwart het ideaal ‘dorp’ met het gevolg ‘verkavelingsvlaanderen’, zoals hij in zijn boek meermaals doet.
ONDER DE KERKTOREN – Waarom Vlaamse dorpen een toekomst hebben
Jasper Van Loy
Davidsfonds, 2021