Een mooie verzameling academici en ervaringsdeskundigen heeft een boek gemaakt, boordevol artikels over ongeveer alle denkbare aspecten van stad, stedelijkheid en stedelijk beleid, gefocused op Antwerpen. Zij willen hiermee de progressieve stem vertolken in het debat richting de nakende gemeenteraadsverkiezingen. Net als de boeken onder de noemer ‘De stadslucht maakt vrij’, die zowat tien jaar geleden uit liberale hoek kwamen, straalt ‘Onze stad’ veel warmte en engagement uit maar blijven de teksten zelf wat aan de lauwe en flauwe kant: men wil op te veel slakken zout leggen, men wil vooral wervend klinken, men wil man noch paard noemen, … en deze feitelijke zelfcensuur verhindert diepgang en scherpte. De potpourri ruikt lekker maar het aroma zal wellicht niet lang blijven hangen, laat staan zich ver verspreiden. Dat is wat sneu voor een boek, dat vraagt om gelezen te worden. Goede bedoelingen werken soms averechts, ook voor links.
Er staan onmiskenbaar toffe en frisse inzichten en voorstellen in ‘Onze stad’. Neem nu het pleidooi van Bart Martens voor een onroerende heffing, die zich niet meer baseert op het archaïsche kadastraal inkomen maar op het energieverbruik van een woning. Zo hebben eigenaar-bewoners maar ook verhuurders er alle belang bij te investeren in correct geïsoleerde, gecompacteerde en dus energiezuinige woningen. Spijtig genoeg kan dit voorstel niet op stadsniveau gerealiseerd worden. Marc Swyngedouw en Bart Canfyn vatten dan weer treffend de levensvatbare attitude samen ten aanzien van superdiversiteit in een stad, waar minderheden de meerderheid vormen. Tegenover de conservatieve identiteitspolitiek pro aanpassing plaatsen zij acceptatie (het erkennen van het recht van iedereen op een eigen identiteit), participatie (het bereikbaar maken van werk, onderwijs, taalverwerving, huisvesting, inkomen, gezondheid mits actieve bereidheid) en vrijheid van cultuur- en identiteitsbeleving. Zij schuiven het stadsburgerschap naar voor, waarbij eenzelfde stedelijke domicilie dezelfde rechten garandeert, zodat bloedverwantschap, culturele traditie, religie, economische status, erfelijke hiërachie, … niet meer onderscheidend werken. Spijtig genoeg kan dit voorstel ook al niet op stadsniveau gerealiseerd worden.
Een treffend voorbeeld van de verregaande lauw- en flauwheid wegens een even verregaande spreidstand en vriendelijkheid wordt gevonden in de behandeling van het fenomeen ‘sociale mix’, zoals neergeschreven door Jef Van den Broeck, Bernard Hubeau, Hendrik Van Geel en Tom Coppens (toch niet de minsten) in ‘Op zoek naar een vernieuwend ruimtelijk beleid’. Op p. 67 melden de auteurs dat het aantrekken en behouden van middenklassegezinnen al drie decennia lang veel aandacht krijgen van het stedelijk beleid. Ze signaleren de verwachte pluspunten (economisch en fiscaal draagvlak, leefbaarheid, sociale cohesie) en geloven in het volhouden van die inspanningen. Ze wijzen ook op negatieve consequenties, zoals verdringing, en relativeren tenslotte de positieve rol van de middenklasse in de stad. Kortom, geen duidelijke (progressieve) uitspraak. Op p. 69 melden de auteurs dat de emancipatorische effecten van een grotere aanwezigheid van middenklassegezinnen voor minderheden en mensen in armoede in de praktijk niét kloppen en dat sociale mix armoede meer verschuift en verdunt dan oplost. Een alternatief, ruimtelijke specialisatie, waarbij wijken zich richten op bepaalde functies in de stad, zoals het opvangen van nieuwkomers, krijgt slechts het predikaat ‘het zou kunnen werken’. Kortom, weeral geen duidelijk (progressief) standpunt. Op p. 81, bij wijze van conclusie, melden de auteurs dat ondanks sociale mix die ruimtelijke specialisatie gewoonweg bestaat en aan wijken hun eigen karakter en ruimtelijke kenmerken geeft: rijke wijken, arme wijken, middenklassewijken, aankomstwijken, sociale wijken, … Daarom moet het beleid zich concentreren op dié bevolkingsgroepen, die nog geen plaats vinden, zonder getto’s te creëren, en niét op een sociale mix, die niet werkt en niet haalbaar blijkt. Enzovoort. Wat wordt hier nu eigenlijk allemaal verteld? Kan het niet helderder? Als sociale mix geen zin heeft en ruimtelijke specialisatie onvermijdelijk is, beleid of niet, dan kan toch maar één conclusie getrokken worden? Dan moet het beleid ervoor zorgen, primo, dat er qua woonkwaliteit geen arme, kwetsbare, verwaarloosde wijken meer bestaan, zodat ook wie arm is degelijk woont, en, secundo, dat die arme, kwetsbare, verwaarloosde bewoners niet meer arm, kwetsbaar en verwaarloosd moeten blijven. Die conclusie geldt zeker voor een progressief beleid en zou zelfs evident moeten zijn vanuit het engagement van het boek. Niet dus.
Het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse meldt recentelijk dat 35% van de Brusselse huishoudens (met een piek van 47% in Sint-Joost-ten-Node) geen inkomstenbelasting moet (noch kan) betalen. In Vlaanderen ligt dat gemiddelde aandeel op 23%. Antwerpen zal zich fiscaal ergens tussen die twee uitersten bewegen: pakweg een derde verdient wellicht niet genoeg. Dat is het huidige drama van stad en stedelijkheid: hoe meer die hun rol spelen, hoe lager de basis wordt om die rol te financieren. En dit is geen ideologische kwestie, dit is de kern van de zaak, een kwestie van maatschappelijk overleven. Er moet geïnvesteerd worden in de zittende bewoners om de belastingsinkomsten te verbeteren maar vooral om die bewoners en de stad te verbeteren. Toch lees je dat boerenverstandbesluit nooit in liberale of progressieve boeken rond stad, stedelijkheid en stedelijk beleid. Spijtig. En een gemiste kans.
Onze stAd, inspiratie voor de stad van morgen