Wat ‘Uit Genk. Gaan wonen bij de buren’, een boek na een onderzoek, wil analyseren en verklaren staat zeer accuraat samengevat op de achterflap: “Genk is anders. Het is geen klassieke stad. De voormalige mijnstad heeft geen ‘historisch’ centrum. Genk is ook anders omdat de stad meer jonge twintigers ziet wegtrekken. Opvallend is dat weinig verhuizers zich afzetten ‘tegen’ de stad. Ze gaan op zoek naar de suburbane woondroom (vrijstaande woning met tuin) maar blijven afhankelijk van Genk. En omdat Genk zo goed bereikbaar is met de auto, mag het gerust iets verder zijn.”
Stadsvlucht?
Het zoveelste boek over wat politiek correct maar niet altijd even betekenisvol ‘de stadsvlucht’ genoemd wordt? Het zoveelste boek, dat gedoemd is om te preken voor eigen kerk omdat de goegemeente toch niet wil luisteren? Misschien wel, maar 'Uit Genk. Gaan wonen bij de buren' van Pascal De Decker, Brecht Vandekerckhove, Emma Volckaert en Marie-France Lebbe (Gompel&Svacina, 2019) krijgt toch een iets andere insteek vanwege een iets andere stad maar ook omwille van de iets andere beschikbaar gestelde gegevens, die door de auteurs intensief doorploegd worden. De cruciale onderzoeksvraag vertrekt evenwel van bijna typisch geworden vaststellingen. De stedelijke bevolking in Vlaanderen groeit, alleszins sinds 2000 (in Genk +5% tussen 2000 en 2018), maar elke stad verliest intussen gezinnen en betere verdieners aan het ommeland. Terwijl normaliter jonge mensen, starters (in mindere mate) naar de stad komen, ziet Genk relatief veel jongvolwassenenen (20-29 jaar) vertrekken. Waarom?
Eigenlijk worden twee onderzoeksvragen gesteld. Eén, spoort dit verhuisgedrag met de alomgekende suburbanisatie, met de logica van verkavelingsvlaanderen? Binnen die logica trekken economisch sterkere bevolkingsgroepen naar de rand, op zoek naar wat zij onder "een landelijk leven in de buurt van de stad" begrijpen, op zoek naar een vrijstaande woning met tuin, op zoek naar wat vanuit het eigen etnocentrisme voor "een veilige wijk" moet doorgaan. Het antwoord op die eerste vraag is volmondig maar genuanceerd ‘ja’. Genk is niet anders.
Even een parenthese. 'Verhuisbewegingen in Vlaanderen' van Stijn Dreesen (Steunpunt Wonen, 2019), dat geen verschil maakt tussen stad en niet-stad, maakt onderstaande bevindingen.
De Genkse verhuizers spreken Stijn Dreesen alleszins niet tegen, zeker niet als de tweede onderzoeksvraag er bij genomen wordt.
Etnocentrische upgrading
Die tweede onderzoeksvraag graaft dieper: hoe wordt dit verhuisgedrag door de betrokkenen verklaard en gemotiveerd? Het antwoord blijkt veel met Genk zelf te maken te hebben.
Genk is de meest verkleurde, dus superdiverse centrumstad. Genk is ook een polycentrische stad, een lappendeken van wijken rond een bijna onbestaande kern, een donutstad. Genk groeit traag, heeft een zeer jonge bevolking, weinig alleenstaanden en veel eenoudergezinnen. Genk is allesbehalve compact: 84% van de woningen heeft drie of vier gevels, meestal binnen een tuinwijktypologie. Het als modernistisch lees ongezellig beschouwde centrum telt dan weer zeer veel appartementen.
"Genk is de meest verkleurde, dus superdiverse centrumstad. Genk is ook een polycentrische stad, een lappendeken van wijken rond een bijna onbestaande kern, een donutstad."
Tussen 2010 en 2015 verhuizen 12.000 mensen uit Genk en bijna 11.000 naar Genk, wat neerkomt op een jaarlijke in- en uit-beweging van telkens pakweg 3,5% van de bevolking, en die verhuizers vormen het basismateriaal van het onderzoek. Het negatief verhuissaldo is beperkt (slechts 200 vertrekkers méér per jaar) en tevens blijkt dat dezelfde randgemeenten zowel aankomst- als vertrekplaats van die verhuizers uit en naar Genk zijn. De meeste verhuisbewegingen ‘uit’ worden evenwel genoteerd bij 25-29-jarigen en dat relatief grote aandeel is eerder uitzonderlijk.
Een tweede parenthese. Ikzelf heb, als directeur stadsontwikkeling van de Stad Kortrijk, onderzoek gedaan rond de uitstroom van huishoudens (2006-2008). Per jaar verlieten toen telkens 1.200 huishoudens en 2.700 inwoners, bijna 4% van de bevolking, Kortrijk. 63% verliet de kernstad, dus niet de deelgemeenten, 54% trok naar de buur- en randgemeenten.
Uitstromen betekent upgraden qua woningtype (appartement -> rij -> driegevel -> viergevel) en voor 63% een eigendom kopen. Instromen staat voor downgraden, veelal richting appartement. De motivatie voor de eindsituatie van de uitstroom wordt hoofdzakelijk gezocht in woning-prijs-kwaliteit (17%) en in woon(omgevings)kwaliteit (41%). Het typeprofiel van een uitstromer heeft volgende kenmerken: jonger dan 34 jaar, koppel, meestal twee inkomens.
De Genkse situatie toont alvast geen trendwijziging: de uit-de-stad-beweging van bijna 4% van de huishoudens blijft, de morfologie van de verhuizer en zijn motivatie ook.
Geen wonder dus dat diepte-interviews met de Genkse stadsverlaters de voorspelbare argumenten voor dat verhuisgedrag opleveren, naast een aantal aanvullende pigmenten, samen te vatten als ‘etnocentrische upgrading’. Wat wordt immers genoteerd?
Niemand verhuist voor een appartement of een rijwoning, een meerderheid wel voor een viergevelwoning. Die keuze wordt dikwijls gelegitimeerd vanuit de ouderlijke woonsituatie. Opvallend is de afkeer voor geluidsoverlast en de behoefte aan een privacybuffer, twee redenen om voor een tuin te opteren en dus voor een grotere kavel. Nieuwbouw en eigenaarschap genieten een dominante voorkeur, soms als voorwaarde voor ouderlijke financiële steun.
"Opvallend is de afkeer voor geluidsoverlast en de behoefte aan een privacybuffer, twee redenen om voor een tuin te opteren en dus voor een grotere kavel."
De woonomgeving moet rustig en groen zijn, en 'etnisch veilig’. Een ‘etnisch evenwicht’ blijkt belangrijk: zonder dat hierop een cijfer kan gekleefd worden hanteert iedereen een eigen mentale bovengrens voor het aantal buurtbewoners met een andere etniciteit.
De woonlocatie moet uiteraard betaalbare bouwgrond aanbieden. De m²-prijs telt niet, wel de totaalprijs, om niet te zeggen de kavelgrootte en het gevoel voor hetzelfde geld meer grond te krijgen, ook al ligt die kavel verder weg van werk en voorzieningen. Bij de perceelskeuze speelt de toename van de afstand geen rol: de stad met de vele voorzieningen blijft toch vlot bereikbaar met de auto.
De minderheid, die naar Hasselt en niet naar de rand trekt, doet dat bewust wél om meer stedelijkheid te vinden, om een appartement te betrekken, om voorzieningen dichterbij te hebben.
De preferenties van de stadsverlaters qua verwervingsmethode, woningtype, kavelgroote, buurtsamenstelling … beperken uiteraard het aanbod voor die uitstromers, met twee gevolgen: de stad wordt géén optie meer (het stedelijk aanbod van "kleine" kavels en "kwalijke" buurten is ongewenst) en de concurrentie voor de gewilde projecten drijft de prijzen alleen maar omhoog, zodat inderdaad verder weg van de stad moet gezocht worden. Een negatieve self fulfilling prophecy als het ware, terwijl de bestaande woningen in Genk nauwelijks duurder zijn dan die in de randgemeenten.
Conclusie
Ook Genk, hoe atypisch als stad ook en hoe atypisch de uitstroompopulatie ook, ontsnapt niet aan de doctrine van de typische stadsvlucht. Upgraden qua woningtype en kavelgrootte, een algemene term voor nutmaximalisatie en de drang naar een vrijstaande woning met tuin, blijft het voornaamste doel. Wonen in de stad wordt niet afgeschreven omwille van de kostprijs, wonen in de rand, in een preferentiële woonvorm en in een selectieve woonbuurt wordt verkozen ongeacht de kostprijs en de meerhoeveelheid autokilometers, die trouwens ook moeten betaald worden.
Zo wordt Genk toch nog een typische centrumstad en klopt 'Uit Genk. Gaan wonen bij de buren' verdienstelijk maar wellicht nutteloos op dezelfde koppige spijker.