Rekening houden met seismische risico’s in België

Hoewel België geen deel uitmaakt van de Europese landen die het meest getroffen worden door aardbevingen, dient men niettemin aan de hand van de Eurocodes na te gaan of de gebouwen en infrastructuren weerstand kunnen bieden aan de effecten van een aardbeving. Naar aanleiding van talrijke discussies binnen de normcommissies, met name die voor het ontwerp van metselwerk, laat het WTCB zijn licht schijnen over deze kwestie.

Hoe wordt een aardbeving gekarakteriseerd?

België bevindt zich in een zone met een niet te verwaarlozen seismische activiteit van zwakke intensiteit. Hoewel de intensiteit van de aardbevingen in België ongeveer vier keer zwakker is dan in Griekenland of Italië, kunnen ze toch verwoestend zijn, in het bijzonder in de omgeving van Luik en Bergen. De bevingen zullen echter meer gespreid zijn in de tijd, met een terugkeerperiode van 475 jaar (*).

In Europa wordt de dimensionering van gebouwen die onderhevig zijn aan seismische belastingen beregeld door de Eurocode 8 (NBN EN 1998-1). Hierin wordt de impact van een aardbeving omschreven door een versnelling ter hoogte van de gebouwfunderingen. Zo wordt er rekening gehouden met de maximale referentiegrondversnelling agR, die enkele tienden van de zwaartekrachtversnelling (g) bedraagt. Op de Europese schaal gaat deze versnelling van 0,1 g in zones met een geringe seismische activiteit tot 0,4 g in zones met veel seismische activiteit. Deze versnelling wordt eveneens gebruikt om de regionale seismische kaarten op te stellen. Zo wordt België in vijf zones opgedeeld in functie van de door de Koninklijke Sterrenwacht van België geïdentificeerde agR-grondversnellingswaarden (zie afbeelding 1). Deze schommelen tussen 0 en 0,10 g.

Deze versnellingswaarden wijzen op een zeer sterke grond (rotsachtige bodem met een hoogstens 5 m dikke laag bestaande uit minder sterke afzettingen). Dit betekent echter eveneens dat de grond aan het oppervlak aanzienlijker kan bewegen wanneer ongunstige geologische omstandigheden samen optreden (zieafbeelding 2 op de volgende pagina). Dit wordt het ‘site-effect’ genoemd. Teneinde dit effect in rekening te brengen, moet men op de referentiegrondversnelling agR een grondfactor S toepassen die begrepen is tussen 1 (voor een rotsachtige bodem) en 1,8 (voor een grond met zeer geringe weerstand). Bij een grond met een lage weerstand kan de intensiteit van de aardbeving dus tot 80 % groter zijn. Om de grond in te delen volgens de Eurocode 8, dient men dan ook steeds de geschikte onderzoeken te voeren. De bouwplaats en de aard van de dragende ondergrond mogen geen risico vertonen op grondbreuk, hellinginstabiliteit en permanente grondverzakking veroorzaakt door liquefactie of grondverdichting in geval van een aardbeving. Bij twijfel dient men een aantal specifieke maatregelen te treffen: in de eerste plaats een voorafgaandelijke studie en een beoordeling van de mogelijke verschijnselen en – indien nodig – een eventuele behandeling of, in laatste instantie, het opteren voor een andere site.

 

Lees dit artikel verder op de website van het WTCB >>

Bron: WTCB
Deel dit artikel:
Onze partners