Onze huiscolumnist Filip Canfyn schrijft dit keer een long read over een grote dame. Hij heeft hiervoor twee aanleidingen. Tussen oktober 2019 en februari 2020 liep in de Parijse Fondation Louis Vuitton een tentoonstelling over Charlotte Perriand onder de titel ‘Inventing a new world’. En in mei 2020 werd op NPO2 de documentaire ‘Charlotte Perriand – Pionier van de levenskunst’ uitgezonden.
Charlotte qui? In het beste geval weet men dat Charlotte Perriand ooit voor Le Corbusier werkte, in het allerbeste geval dat ze wat met de iconische ‘Chaise Longue (Basculante)’ te maken heeft, en dan stopt het meestal. De rehabilitatie van een briljante en eigenzinnige vrouw binnen een zelfvoldane mannenwereld dringt zich dus op. Een femmage, met andere woorden.
Charlotte Perriand (1903-1999) raakt als prille architecte-ontwerpster in de ban van het avantgardistische discours van Charles-Edouard Jeanneret-Gris alias Le Corbusier. Zij droomt ook van het nieuwe bouwen en van functionele massaproductie. Zij wil daarom, zoals in die dagen zovele jonge architecten van overal, voor Corbu werken. Ze trekt in oktober 1927 haar stoutste schoenen aan en klopt op de deur van de maestro. Die bekijkt halvelings haar portfolio vol meubilair en wijst haar dezelfde deur: “We borduren hier geen kussens.”
Op datzelfde moment toont Perriand de inrichting van haar eigen piepkleine appartement op de Salon d’Automne in Parijs. Haar ‘Bar sous le toit’, een minimale leefruimte, onthult een revolutionair concept, uitgevoerd in reflecterend aluminium, leder en glas. Iedereen wil dit zien en raakt onder de indruk, ook grote namen, zoals Robert Mallet-Stevens en zelfs Corbu lui-même. Een maand na haar falikante sollicitatie mag Perriand bij die laatste beginnen: een onbetaalde job als binnenhuisarchitecte omdat de patron denkt dat die vrouw, die huishoudelijke taken gewoon is, beter woningen kan inrichten.
Perriand zal tien jaar blijven, tot 1937, maar geenzins die tamme dame worden. Integendeel, ze blijkt een zelfstandige dwarsligger, met een groeiende aversie voor haar idool en met een al even stijgende voorkeur voor Pierre Jeanneret, de neef en vennoot van Charles Edouard Jeanneret. In een milde bui, jaren later, zal Perriand hun samenwerking vergelijken met “drie vingers aan één hand”. Ze weet nochtans beter. Le Corbusier is de ideoloog, de katalysator, de spreekbuis, het symbool, de USP voor zijn klanten. Pierre Jeanneret, tussen 1922 en 1940 zijn zakelijke partner, is de feitelijke ontwerper en vooral de harde werker. Charlotte Perriand mag dit duo helpen met de zoekende detaillering, de technische vertaling en de precieze uitvoering van tafels, kasten, stoelen en zetels. Corbu omschrijft haar taak bijna minachtend als “le blah, blah, blah”. Hij houdt zich liever bezig met een huis een machine om te wonen en een stoel een machine om te zitten te noemen. De ocharme vrouw ontwerpt intussen zelf, met de hulp van Pierre, op basis van zes schetsen van zit- en lighoudingen van de hand van de grote baas, de nog altijd ravissante ‘Chaise Longue (Basculante)’. Om maar één van de vele voorbeelden van ingenieuze meubelstukken van Charlotte Perriand te citeren. In elk geval, Cassina produceert haar geniale zetel vanaf 1929 onder de noemer ‘ontwerp van Le Corbusier’, omdat de man de commerciële merknaam bezit. Die begeleidt zelfverzekerd de lancering van ‘zijn’ meubel met een onterechte plurale maiestatis: “We hebben de stoel gemaakt uit een fietskader en we hebben ze bekleed met een schitterende ponyhuid.” Het zal trouwens tot 1935 duren, dus acht jaar, voordat Corbu in een publicatie Perriand vermeldt als een gewaardeerde medewerkster.
Charlotte wordt hoe dan ook een pionier van meubilair in metaal, in verchroomd staal, terwijl ze ook andere nieuwsoortige materialen introduceert. In de jaren dertig verlaat ze wel dit denkpad en keert ze mentaal terug naar het land van haar grootouders, de Savoie, hoog in de bergen. Ze gaat nu met goedkoper hout en diepgewortelde traditie aan de slag. Ze radicaliseert ook politiek en sluit zich aan, samen met Pierre Jeanneret, bij de progressieve beweging, die in 1935 het Volksfront wordt. Dit Front Populaire vormt, na een verkiezingsoverwinning in 1936, een regering, met de joodse Léon Blum als premier en met drie vrouwelijke ministers als primeur. Het avontuur duurt tot 1938, tot de hete adem van de bruine oorlog voelbaar wordt. Le Corbusier heeft weinig sympathie, eufemistisch gezegd, voor dat in zijn ogen communistisch gedoe en na zijn zoveelste kritiek op het engagement van Pierre en Charlotte neemt die laatste in 1937 ontslag; “Ik stap uit zijn schaduw.” Assez. Voor even toch.
De wereldbrand verandert veel. Perriand wordt door een Japanse Corbusier-collega uitgenodigd om design-adviseur voor het Ministerie van Handel en Industrie te worden in het land van de rijzende zon. Ze kan net op tijd vertrekken want een dag later vallen de nazi’s Parijs binnen. Tussen 1940 en 1946 veroostert Charlotte in Japan en Vietnam: ze wordt technisch sterker, conceptueel dieper, inhoudelijk fijner en vormelijk zuiverder. De ‘’Tokio’-variante van haar ‘Chaise Longue (Basculante)’ vertelt veel: het iconisch meubel wordt volledig herdacht in hout. Intussen strijdt Pierre Jeanneret met het Franse verzet, terwijl zijn neef meeheult met het collaborerende Vichy-regime maar op tijd de Résistance vervoegt zodat hij aan de wederopbouw kan werken …
Na de oorlog en tot pakweg medio jaren zestig probeert Perriand haar eigen loopbaan uit te bouwen. Ze experimenteert volop, denkt toegankelijk, betaalbaar, bruikbaar en wordt een veelgevraagd interieurontwerpster. Ze werkt intens samen met Jean Prouvé en nog veel intenser met Pierre Jeanneret, haar verliefde associé, die uiteindelijk ook haar minnaar wordt. Tot Le Corbusier weer in hun leven komt. Wanneer die tussen 1947 en 1952 de Unité d’Habitation in Marseille ontwikkelt zoekt Perriand contact met hem. Hij antwoordt haar in een brief: “Ik denk niet dat het verstandig is, nu dat je een moeder bent, om jou te verplichten aanwezig te zijn in mijn atelier. Anderzijds zou ik zeer gelukkig zijn als je kon bijdragen tot praktische structurele aspecten van wat ontwerpen binnen jouw domein, het is te zeggen met de knepen van een praktische vrouw, die terzelfdertijd getalenteerd en lief is.” De paternalist laat haar een prototype van een keuken uittekenen en houdt het verder voor bekeken. Hij overhaalt wel zijn neef om het verleden te begraven en hem naar Chandigarh te vergezellen, waar Pierre werkt en woont tussen 1951 en 1966, tot hij daar sterft en in een meer uitgestrooid wordt. Le Corbusier overlijdt trouwens een jaar vroeger, in de Middellandse Zee.
Charlotte ontwerpt en bouwt tussen 1967 en 1982 nog het skistation Les Arcs tussen haar geliefde Alpentoppen. Haar vroegere zoekwerk voor Le Corbusier naar ‘la maison minimum’ brengt ze hier in praktijk: 17 m²-modules worden gestandaardiseerd, geprefabriceerd, geïndustrialiseerd en zeer bergvriendelijk gegroepeerd. Wanneer ze bijna tachtig wordt kan ze tevreden terugkijken.
Pas in 1985 krijgt ze haar allereerste retrospectieve in het Parijse Musée des Arts Décoratifs. Hoogbejaard wordt ze eindelijk erkend en stapt ze uit alle schaduwen, die haar leven bezwaard hebben. Ondanks haar sterke, dwarse, rechtlijnige karakter, dat ze altijd al had. Ook bij haar eerste huwelijk in 1926, toen ze per se een rode mantel wilde dragen: “Ik wilde niet trouwen in kant, ik wou niet lijken op het vetgemeste kalf, dat naar het slachthuis gebracht wordt.” In 1988, een jaar voor haar dood en op haar vijfennegentigste, publiceert ze haar autobiografie ‘Une vie de création’. Dan kunnen alle boeken toe.
Deze femmage aan een straffe madame kan daarom maar best besloten worden met een bezield citaat van haar: “Het dagelijkse verwijdert ons van het essentiële, onze consumptiemaatschappij brengt ons niet dichter. Werken om te consumeren, het is een duivelse kringloop om de machine te doen draaien, een vorm van economische slavernij, waarbij geen rekening gehouden wordt met de sublieme schoonheid van het leven.”