Onze huiscolumnist Filip Canfyn brengt hulde aan zijn vader, Willy Canfyn, die op 18 augustus in alle rust overleed.
Een goede vader zijn is de lastigste job ter wereld. Ik weet dat intussen ook. Een goede grootvader zijn valt beter mee. Mijn papa had ook nog een derde job: mentor en kompas zijn van een eigenzinnig zoekende zoon.
Ik denk aan augustus 1983. Net afgestudeerd zit ik met hem en een glas wijn tevreden te zwijgen, tot hij zegt dat ik volgende maandag verwacht wordt in de Sint-Jacobsstraat. Bij Groep Planning. Willy Canfyn, burgerlijk ingenieur bouwkunde, de rekenlat van Gasthuisberg in Leuven en het Olympisch Zwembad in Oostende, om slechts die te vernoemen, heeft in 1966 samen met Jan Tanghe, mijn latere stagemeester, en Ignace Deboutte, vader van Niklaas ‘Meta’, Groep Planning gesticht, hier wellicht de eerste multidisciplinaire ‘samenwerkende vennootschap’ van architecten, ingenieurs stabiliteit en technieken, stedenbouw- en verkeerskundigen, en hij ziet zijn zoon daar starten. Ik denk er niet aan, uit principe, uit aversie voor nepotisme, uit vrees voor betutteling, maar die avond sluiten we een compromis: hij, directeur, blijft in het kantoor in Brugge, ik, stagiair, trek naar het kantoor in Brussel. Het zullen tien zeer boeiende jaren worden. Ik leer een bezielende dirigent appreciëren, die dagelijks empathisch vecht voor inkomens, zekerheid en evenwicht van zijn medewerkers. De Wouter Torfs van de architectenbureaus toen. Mijn vader legt ook mijn lat hoog voor de rest van mijn leven.
Ik verlaat Groep Planning wanneer hij stopt op zijn zestigste. Toeval maar het wordt toch nooit meer hetzelfde. De tijden veranderen en ik sla vele nieuwe wegen in. Hij blijft mij op de voet volgen, geniet na van mijn ontmoetingen met mensen, die hij nog gekend heeft, weegt mijn verhalen over kartrekkers en azijnpissers. Een breuk ‘om familiale redenen’ luidt een ijstijd in maar de laatste jaren wordt weer sober doch voedzaam met elkaar omgesprongen. Mijn boeken liggen prominent op zijn salontafel, tussen de vele andere geestverruimende werken, die hij mordicus nog wil lezen.
Tot de intussen overgrootvader ongeneeslijk ziek blijkt. De ingenieur raakt zijn eigen stabiliteit kwijt. De papa zegt: “Mijn bobijntje is af.” En dan gaat het snel maar alleen bergaf. De koers van een rijk gevuld leven lijkt gereden en daarvoor kan ik alleen maar respect opbrengen en dankbaarheid betonen. In alle stilte.