Onze huiscolumnist Filip Canfyn heeft niet de influencer-gewoonte om zomerse vakantietips mee te geven maar maakt graag een uitzondering voor een grote dame aan zee: Anna Boch in Mu.ZEE.
Op 28 oktober 1883 wordt in een Brusselse taverne op het Museumplein ‘Les XX’ (‘Les vingt’) boven de goddeloze doopvont gehouden. Deze informele kring van ongeduldige kunstenaars, met stichtende leden James Ensor, Fernand Khnopff en Théo Van Rysselberghe, recruteert ook Félicien Rops, Henry Van de Velde, George Minne én ene Anna Boch.
Anna Boch is de dochter van Victor Boch, eigenaar van het Villeroy&Boch-imperium en dus van een keramiekfabriek in Saint-Vaest bij La Louvière, waar hij zich een kasteel laat ontwerpen door Joseph Poelaert, de scheve architect van het Brussels Justitiepaleis. Mama Boch sterft als Anna zestien is en het gezin verhuist naar Brussel. Dochter wordt, net als broer Eugène, kunstschilder en in 1885, op haar dertigste, de enige vrouw bij ‘Les XX’.
Hun jaarlijkse tentoonstelling toont veel debuterende naburige kleppers: Signac, Rodin, Monet, Cézanne, Gauguin, Toulouse-Lautrec en van Gogh komen graag naar Brussel om te exposeren en, als het kan, om te verkopen. De passage van de jonge Georges Seurat, de meester van het pointillisme, wordt zelfs memorabel. Zijn iconische ‘Un dimanche après-midi de l’Ile de la Grande Jatte’, een doek van twee op drie meter, is in 1886 te zien op het vierde salon van ‘Les XX’. Hoewel een kwaadaardige criticus beweert dat de bezoekers pokken krijgen van dat doek, wordt het stippelend schilderen ook hier een beproefde techniek. De altijd tegendraadse James Ensor moet niet weten van dat voor hem maniëristische gedoe en vervreemdt van zijn XX-kameraden. Hij neemt zijn ultieme wraak als hij in 1888 ‘De intrede van Christus in Brussel in 1889’ penseelt. Zijn schilderij is groter dan het al forse ‘La Grande Jatte’ en op een balkon staat niet toevallig een man in carnavalskostuum te braken naast het XX-logo.
Anna Boch zit dus in een fameus clubje. En heeft fameuze vrienden. Via een mutuele kennis leert haar broer Vincent van Gogh kennen. Hij gaat in juni 1888 de ongelukkige artiest in Arles bezoeken. Twee maanden later schildert Vincent een portret van Eugène onder de titel ‘De dichter’ en hangt het boven zijn bed in zijn beroemde Gele Huis. Eugène krijgt later het doek volgens de testamentaire wil van Vincent.
Anna zorgt op een andere manier voor een schilderij van hem. Ze koopt het enige doek, dat de schilder-in-leven verkoopt. Ze betaalt in 1890 400 FF voor ‘La vigne rouge’, dat getoond wordt op een tentoonstelling van ‘Les XX’. ‘De rode wijngaard’ verkoopt ze bijna twintig jaar later voor 10.000 FF. Neen, niet om geld te verdienen maar om zichzelf te beschermen: “Het werk is zo goed dat er naar kijken mijn eigen schilderkunde verstijft.” De koper is de Russische stoffenhandelaar maar vooral collectioneur met mirakelneus Sergei Sjoekin, die op dat moment, begin 20ste eeuw, al veertien Monets bezit naast doeken van Gauguin, Cézanne en van Gogh en die later Picasso en Matisse zal sponsoren.
Anna Boch bouwt in 1901 een huis in de Abdijstraat in Elsene, in het kloppend artiestenhart van de hoofdstad. Iedereen is er welkom voor privéconcerten, met zicht op haar kunstverzameling van Ensor tot van Gogh en op haar trapleuning van Victor Horta. En deze zomer, 120 jaar later, ontvangt deze boeiende dame in het Oostendse Mu.ZEE voor ‘Een impressionistische reis’.