STEEN & BEEN. Bouwmeesterbilan (Filip Canfyn)
Onze huiscolumnist Filip Canfyn maakt het bilan van de ‘regeerperiode’ van Erik Wieërs aan de hand van diens eigen woorden in ‘Bouwmeesterrapport 2020-2024’. Erg begeesterd wordt hij evenwel niet.
Op 27/05/21 beschreef ik in de column ‘Go Erik go!’ wat ik leerde uit ‘Ambitienota Vlaams Bouwmeester 2020-2025’, de geloofsbrieven van Erik Wieërs. Ik vermoedde dat het een tijd van ingetogenheid en stilzwijgendheid kon worden na de flamboyante legislatuur van Leo Van Broeck. De baseline ‘Kansen scheppen voor ontmoeting’ klonk alvast niet wereldschokkend en de twee accenten, die de nieuwe Bouwmeester wilde leggen, ook niet: in een toegankelijk discours architecturale kwaliteit durven benoemen en met de troeven van collectiever wonen verleiden. Woorden als verdichting, open ruimte, autoluwe omgeving, meervoudig gebruik, herdorping, circulariteit, participatie, … werden daarom kwistig gebruikt maar het zwaartepunt werd tenslotte gelegd op het thema ‘wooncollectief’. Erik deed in dat verband twee vaststellingen: primo, de grote nood aan sociale woningen, secundo, het op ruimtelijke en ecologische grenzen stoten van het middenklassewoonmodel, van het eigen vrijstaande huis op de eigen kavel. En hij beloofde een permanent engagement.
Nu staat in ‘Bouwmeesterrapport 2020-2024’ als afscheid een zelfevaluatie van Erik Wieërs, voor mij de aanleiding om de dito biecht van zijn voorganger erbij te nemen. In zijn intro voor ‘Bouwmeesterrapport 2016-2019’ ergerde Leo Van Broeck zich (uiteraard, hem kennende) aan “het rücksichtslose verstoren van bepaalde ecosystemen door de mens” en pleitte hij voor de toegankelijkheid van “betaalbaar, kwalitatief wonen in de nabijheid van goed openbaar vervoer, voorzieningen, collectieve open ruimte en natuur.” Hij wees ook met de vinger naar de politiek: “Dan verlang je als Bouwmeester naar een overheid die de voorwaarden schept om die ruimteconsumptie definitief aan banden te leggen, een overheid die het ruimtebeslag binnen zijn huidige grenzen beperkt en nadien de moed heeft om te beginnen aan de krimp van onze ruimtelijke voetafdruk”.
In een interview met Leo verderop ging het ruim vijf jaar geleden vooral over de door media en massa overbelichte beeld van de cassante beeldenstormer met een doemverhaal, terwijl de nuance van de positieve boodschap ‘voortdoen is dramatisch, anders doen is plezant en rendabel’ weggelachen werd. Zijn woelig mandaat, dat zich bewust in de publieke arena afspeelde, zag het onderbouwde pleidooi pro vooral klimaatwaakzaamheid als zaad op de rotsen gestrooid worden. Toen al stelde zich de vraag of de volgende Bouwmeester zou volharden in dezelfde boosheid, desnoods met een andere stijl.
Niet dus. Erik Wieërs is zonder meer de aardigste, kalmste en erudietste architect in deze contreien en moest het perfecte tegengewicht worden voor het eigenlijk door de politiek niet gewenste discours van Van Broeck. Zo gezegd, zo gedaan. In zijn intro (een karig half blaadje) van ‘Bouwmeesterrapport 2020-2024’ blijft hij dan ook hameren op “de kwaliteiten van het collectieve woonmodel, waarin meer kansen worden gecreëerd voor ontmoeting” en wordt hij blij van “(…) een opening in de geesten. Het idee van cohousing voor ouderen raakt stilaan ingeburgerd.” Tja, als dit al een pluim voor eigen kunnen moet voorstellen …
In het interview weidt de nu ex-Bouwmeester op zijn Wieërs verder uit over meer dorpelijkheid, architectuurkwaliteit en ander wollig jargon, dat niemand kwaad kan maken. Neen, geen grote verschuivingen en vernieuwingen, maar consolidatie. Of zoals hij het zelf zegt: “Ik heb in grote mate aan herstel gedaan (…) van het beeld dat de buitenwereld had van wat een Vlaams Bouwmeester doet. De rol van de Bouwmeester is niet om in elk debat te zetelen en – al dan niet met de voeten vooruit – een persoonlijk standpunt te verdedigen.” Qua natrappen kan dit al tellen maar bovenal voegt Erik zich zo bij het peloton van negationisten, die klimaatopwarming rangschikken onder persoonlijke mening en niet onder wetenschappelijke waarheid. En over de grote nood aan sociale woningen wordt al helemaal niet meer gerept.
Kortom, brave Erik moet beschouwd worden als een stille tussenpaus, die weinig tot geen steentjes in de maatschappelijke rivier wilde of mocht verleggen. Hij leek meer begaan met het niet-Leo-zijn dan met het écht-Bouwmeester-zijn. Spijtig, niet zozeer omdat hij daarom snel vergeten dreigt te worden maar vooral omdat zijn opvolgster nu nog harder zal moeten werken om het Bouwmeesterschap weer relevant en vruchtbaar voor de samenleving te maken.