Huiscolumnist Filip Canfyn haalt voor de laatste keer in 2015 zijn kritische pen boven. Voor een stukje over architectuur en kunst. In de krant las Canfyn immers dat de Turner Prize, de Britse bekroning voor hedendaagse kunst, uitgereikt wordt aan een architectengroep voor een renovatieproject. En daar raakt hij opgetogen van.
"Als beëdigd grumpy old man kan ik toch nog opgetogen raken van prettige krantenberichten. Op 9 december 2015 is het weer van dat. “Turner Prize voor architecten van Assemble”. Het artikel vertelt dat de belangrijkste Britse bekroning voor hedendaagse kunst uitgereikt wordt aan een architectengroep voor een renovatieproject in een achterstandswijk, inclusief een werkplaats, waarin bewoners zelf meubels en behang kunnen maken. De journalist van dienst eindigt met een voorspelbare retorische vraag: “is architectuur kunst?”.
Gaat het hier wel over architectuur? Granby Four Streets is een wijk van dik tweehonderd identieke rijwoningen voor arbeiders, à la Coronation Street, die rond 1900 in de Toxteth-buurt van Liverpool worden gebouwd. In 1981 breken hier zware rellen uit en het stadsbestuur wil de vermeende kanker uitroeien door panden op te kopen voor afbraak en herontwikkeling. Honderden mensen worden uitgerookt en de wijk raakt helemaal in verval. Sinds pakweg 2005, dertig jaar later, proberen achtergebleven bewoners de nog altijd niet uitgevoerde sloopplannen tegen te houden en Granby Four Streets weer te beademenen door de woningen te renoveren, de openbare ruimte te vitaliseren, de plaatselijke economie te inspireren.
De wijk wordt een Community Land Trust (CLT), een vereniging van eigenaars en sympathisanten, die collectief grondbezit gebruikt om huizen betaalbaar te houden. Deze CLT schakelt Assemble als ontwerper en ontwikkelaar in. Dit zootje ongeregeld uit Londen, goed voor 18 kunstenaars en architecten van nog geen dertig, houdt zich meer bezig met radicaal activisme dan met design en vastgoed. De jonge Robin Hoods opereren vanuit een gedeelde frustratie over de methodiek van de gevestigde architectenkantoren en willen een tegengewicht vormen voor de gentrificatie van het stedelijke wonen door commerciële projectpromotoren. Assemble ligt niet wakker van het verhogen van de verkoopwaarde maar wel van het verbeteren van het gemeenschapsleven. Terwijl de woningen stap voor stap opgelapt worden doen ze aan kleinschalige guerilla gardening, leggen ze volkstuinen aan, organiseren ze een maandelijkse markt, recycleren ze materialen en leren ze mensen met hun creativiteit aan de slag gaan. Ze werken, om hun eigen woorden te gebruiken, aan de kloof tussen het publiek en het proces, waarmee plekken gemaakt worden.
Wanneer Assemble en de CLT in mei voor de Turner Prize genomineerd worden, samen met drie meer conventionele kunstenaressen, ontstaat onmiddellijk een controverse. De jury blijft niettemin eigenzinnig en standvastig. “Waarom zou in een tijd, waarin àlles kunst kan zijn, geen woonproject mogen bekroond worden?” “Dit hoort bij de beste kunsttradities: het gaat niet alleen over het maken van kunstobjecten maar ook over het gebruiken van kunst als een proces om de manier, waarop mensen leven, te veranderen.”
Ja, hier wordt ik zeer blij van. En dan begin ik te dromen. Is dit geen scenario, canvas, opstapje om het veroordeelde Doel weer boven het maaiveld te doen komen? Waar zit de Vlaamse Assemble? Kunnen alle politici, die graag de mond vol hebben over CLT en andere alternatieve woonvormen, nu eindelijk eens de handen uit de mouwen steken? Ja, ik droom maar: wij hebben hier toch geen Turner Prize."