Enige tijd geleden maakte Filip Canfyn zich in een column druk over de Oostendse beslissing om het ‘Olympisch’ Zwembad van Paul Felix en Jan Tanghe naar de vuilnisbelt te zenden. "Archipel, mijn dierbare vereniging, heeft ondertussen terecht een petitie pro restauratie gelanceerd, die op de website van zowel Archipel als Architectura kan ondertekend worden. Zeer warm aanbevolen! Ik moet spijtig genoeg nog een brutaal verhaal vertellen."
"Ik rijd op een vrijdagnamiddag van Brakel naar Oudenaarde. Onderweg tref ik aan mijn rechterhand, in Edelare, de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Kerselare aan, een plek voor Maria-devotie sinds de vijftiende eeuw en het schrijn voor een miraculeus beeldje van de heilige maagd. De toen al heel wat verbouwde oorspronkelijke kapel brandt in 1961 volledig af en alleen het beeldje kan gered worden. Vandaar het epitheton ‘miraculeus’.
Bij de pakken blijven zitten kennen ze daar niet in de streek, toch niet in 1961, en amper acht maanden na de brand wordt een laureaat van een internationale ontwerpwedstrijd aangeduid: Juliaan Lampens, uitgerekend voor notoir kerkenbouwer Marc Dessauvage. Architect Lampens tekent voor een brutalistisch meesterwerk met een taal, die ruikt naar Streuvels en de Latemse School maar die vooral de kracht van Zadkines “Verwoeste Stad” evenaart. Een enorme sculptuur in ruw zichtbeton, uitgepuurd, uitgebeend, uiterst sober en sterk. Dit keihard bewijs van de creatieve macht van architectuur, dat trouwens op de erfgoedinventaris belandt maar niet geklasseerd wordt, blijft tot op heden een populair bedevaartsoord, vooral in de meimaand-Mariamaand.
Ik stap uit mijn auto en kan mijn eigen ogen niet geloven. Daar staat een gepijnigd wrak te verkommeren. Eén en al tristesse, zelfs onder de lentestralen van de zon. Het beton wordt van uur tot uur rottend weggevreten door de natuurwetten, het beton geeft zich gelaten over, afgemat door de tijd. Na nog geen vijftig jaar moeten, binnen en buiten, zware helgele stutten de uitkragende dakplaat omhoog houden, stutten, die de ooit fenomentale contemplatieve ruimtelijkheid nu volledig opslorpen en wegnemen. Er ligt vogelkak op de stoelen rond het altaar, de reusachtige glaspartijen tonen al even grote scherven en gestaag waait de wind van het niet zo vlakke land een dreigend reutelend geluid naar binnen.
Hier moet iets gebeuren! Hier moet niet gebakeleid worden over wie wat wanneer waarom hoe! Hier moet iemand verantwoordelijkheid nemen en een reddinsgsactie op touw zetten! Op de website van de kapel, die de pelgrims van 2016 moet warm maken, staan foto’s zonder stutten, ik herhaal, zonder stutten. Niemand mag blijkbaar afgeschrikt worden, niemand mag vrezen tijdens de aanbidding van onzelievevrouwke een dodelijke brok beton miraculeus op zijn deemoedig hoofd te krijgen. Een Oudenaardse kapel is géén Brusselse tunnel. Er wordt op dezelfde website wel gevist naar milde giften voor de restauratie. Restauratie klinkt beter dan redding, zelfs in bedevaartkringen.
Nog dit. Een week later staat in “Sabato”, de weekendbijlage van “De Tijd”, een bijdrage over het boek “Concrete Concept Brutalist buildings around the world” van Christopher Beanland. Naast usual suspects als Habitat 67 van Moshe Safdie in Montreal en andere buitenlandse hoogvliegers staat de toch wat miskende Sint-Ritakerk van Léon Stynen in Harelbeke, een kolossaal betonvolume met een ongelooflijk – en dat in een kerk – intiem, poëtisch en bezinnend interieur. Uiteraard ontbreekt de Kerselare-kapel niet. Weeral worden foto’s gebruikt van een gezond gebouw zonder betonrot noch stutten. Over architectuur mag blijkbaar mooi gelogen worden: architectuurboeken lijken in die zin op kerkelijkse websites."