Op regelmatige basis kruipt huiscolumnist Filip Canfyn in zijn pen voor Architectura.be en onderwerpt hij het architecturale/actuele reilen en zeilen aan een kritische blik in zijn column Steen&Been. Een interview in Humo waarin bioloog Middas Dekkers stelt dat de moderne architectuur niet voldoende warm en knuffelbaar is, doet Canfyn nadenken over architectuur als een deken.
"Middas Dekkers, de populaire bioloog en mensenfluisteraar, heeft weer een boek geschreven, dit keer over het door hem bedachte neologisme ’thigmofilie’. Thigmofilie staat letterlijk voor het graag aangeraakt worden. Dekkers doceert dus over de oerdrang van de mens om warmte te voelen, om gekoesterd te worden, om in een omarming te verdwijnen, om de vingertoppen te gebruiken. Hij zet met een knuffel onze natuurlijke tastzin op een verdiende piedestal.
In een interview medio oktober (Humo nr. 3919) vertelt hij hierover het volgende:
“Wij zijn de afgelopen honderdduizend jaar helemaal niet zo veel veranderd, en als de mens hetzelfde blijft terwijl de maatschappij verandert op een manier die niet strookt met hoe de mens van nature is, dan ontstaat er wrijving. Daar worden mensen niet gelukkig van.
Wie daar bijvoorbeeld totaal geen rekening mee houdt, is de hedendaagse architect. Die vergeet tegenwoordig hoe een mens in elkaar zit, en houdt geen rekening met de voorwaarden waaronder die zich gelukkig voelt. Alle huizen in moderne wijken bestaan voor het grootste deel uit glas en beton, zijn heel hoog en hebben een belabberde akoestiek. Het zijn volkomen onherbergzame plekken, geen lekker warme holen. Terwijl de thigmofiel die de mens is, vooral troost en geborgenheid ontleent aan zijn tastzin – we willen ergens tegenaan kunnen leunen, of ergens onder kunnen wegkruipen. Maar toen hebben de architecten het modernisme uitgevonden. Opeens ontwierpen ze alles met het oog op uitzicht en moest het allemaal licht, luchtig en esthetisch geperfectioneerd zijn. En nu zitten we allemaal in huizen waar er voor de tastzin niets te beleven valt. Mij verbaast het niks dat de gekkenhuizen vol zitten. Veel mensen zijn misschien flexibel genoeg om die kilheid aan te kunnen, maar ik zou er echt stapelzot van worden.”
Heeft Dekkers een punt? Wellicht wel, al zullen vele architecten dit eerder ontkennen en zich mokkend terugtrekken in hun eigen afgelijnde interieur. En zeggen dat die gekkenhuizen er ook zo kil uitzien …
Ik vind het wel een mooi actueel beeld als Dekkers in een praatshow opmerkt dat vluchtelingen altijd troost putten uit een aan hen geschonken deken, ook al zijn ze weggelopen naar een heel warm land. Iedereen mag al eens dromen. Wat te denken van architectuur als een deken? Beschreven door een cahier des charges?"