Steen&Been (column Filip Canfyn): Calatarara

Op regelmatige basis kruipt huiscolumnist Filip Canfyn in zijn pen voor Architectura.be en onderwerpt hij het architecturale/actuele reilen en zeilen aan een kritische blik in zijn column Steen&Been. Ditmaal schotelt hij ons het relaas voor van een niet erg geslaagd bezoekje aan Mons, de Europese Culturele Hoofdstad 2015. "Het zal nog lang duren voor ik terug naar Mons ga."

"Wie mij kent weet dat ik eczeem krijg van starchitects als Santiago Calatrava, die van somptueuze tijd- en budgetoverschrijdingen hun handelsmerk kunnen maken zolang zichzelf belangrijk achtende mensen met hen op de foto willen. Het station van Luik is al zijn witte maagdelijkheid kwijt en het station-in-opbouw aan de nieuwe WTC-torens in New York wordt nu al het duurste en laattijdigste station ter wereld genoemd maar toch mag dezelfde truuk van de foor overgedaan worden in het simpele Bergen. Vandaag staan de tellers op 272 miljoen euro en op 2018 maar in duistere gokmilieus circuleren al veel hogere getallen. In elk geval, Bergen kan in zijn jubeljaar 2015 naar zijn nieuw station fluiten.

Mons – Europese Culturele Hoofstad 2015 is niet alleen dankzij Calatrava onder een slecht gesternte gestart. De houten passagier van Arne Quinze gaf al de geest voor het jaar goed en wel begon en zelfs het huisje van Vincent Van Gogh, toch een potentiële toeristische voltreffer, kreeg men niet tijdig gerestaureerd. Het maakte burgemeester Di Rupo zo pissig dat hij paranoïde een complot zag en zich lamenterend afvroeg waarom de aandacht niet ging naar wat wél af was.

Ik heb die handschoen opgenomen. De negatieve stemmingmakerij tegen een kleinstad, die aan overacting doet, en de geruchten over een financiële knoeiboel met het werkbudget van 70 miljoen euro ten spijt ben ik met dierbare vrienden een weekend gaan cultuursnuiven in Bergen.

Eerste indruk: bingo! De stad oogt nog mooier dan vroeger en de facelift van de laatste jaren, inclusief een beteugeling van de automobiliteit, maakt van Mons een toffe plek voor stadsconsumenten. En het werkt. Je struikelt er bijna over de klassieke babyboomers, die achter een opgestoken paraplu huppelen om toch maar niets van de uitleg van de gids te missen. Mons raapt succes.

Dat succes verblindt mij eerst een beetje. Op zaterdagmiddag maken wij een wandeling, ja, ook met gids, langs de nieuwe culturele gebouwen, theaters en musea dus, en het begint mij pas achteraf te dagen dat onze leidsdame regelmatig moet zeggen dat dit niet open is of dat nog niet klaar is. Geen nood, we drinken een goed glas bier op de Grote Markt en “de sfeer is koed”, zou Robert Waseige zeggen.

Op zondagmiddag hebben we via internet gereserveerde tickets voor de Van Gogh-tentoonstelling. Tickets voor 12 uur, dus hebben we tijd, zoals Calatrava.

Ik open in het hotel een Nederlandstalige glossy over Bergen en zijn-culturele-hoofdstad-zijn. Nu ja, de kaft is Nederlandstalig maar alles binnenin blijkt in het Engels. Vreemd. Zoals ook het schabouwelijke vertalingsnederlands in de wel Nederlandstalige brochures. Waar leest men nog tientallen keren het woord “dewelke” in zinnen zoals “de stad dewelke zich aan u voorstelt”? Wie vertaalt dit en wie betaalt dit?

Wat later gaan we op zoek naar de Libeskind. (Een stad, die een stararchitect inhuurt, spreekt niet meer van “het gebouw van de starchitect” maar van “de starchitect’”, zoals men voor een museum publiek aantrekt met de Rubens, de Monet of de Tuymans van dat museum.) Niet te vinden: nergens signalisatie voor het expogebouw, excuseer, de Libeskind. Vreemd.

Om tien voor twaalf wapperen we aan het museum met onze Van Gogh-tickets. Tevergeefs. We vernemen dat de bezoekers, die voor 11 uur reserveerden, nog niet binnen kunnen. De rij van halftwaalf wordt ook al ongeduldig. Dit slaat alles. Overal in Europa en de States geven vooraf betaalde, aan een uur gelinkte tickets vlot en stipt toegang tot de meest overrompelde events maar Mons slaagt daar niet in. Er wordt gemord in de file door liefhebbers, die al dagen meer werven dan musea en exporuimten hebben gezien en zich vreselijk bekocht voelen.

Ik stap naar de receptie van het museum, tegen de zin van de machteloze portier. Ik vraag mijn geld terug maar wordt prompt doorverwezen naar de toeristische dienst “pour remplir un dossier”. In Mons raken ze blijkbaar de klachten al zo gewoon dat het geld binnen de week wordt teruggestort. Alvast dàt lijkt goed georganiseerd maar geeft amper troost.

Het zal nog lang duren voor ik terug naar Mons ga. Waarschijnlijk nog langer dan de uiteindelijke openingsdatum van het nieuwe station. Mons raakt op die manier veel vertrouwen kwijt, Di Rupo of niet, en bewijst eigenlijk uit dezelfde beton als Calatrava gesneden te zijn: moeilijk tot niet met tijd en budget kunnen omgaan."

Deel dit artikel:
Onze partners