Voor de voorstelling van het boek 'De eeuw van Brussel' in PAssa Porta deed huiscolumnist Filip Canfyn de Dansaertstraat in Brussel aan. Onze hoofdstad, die rechtkrabbelt na de aanslagen van 22 maart. "De aanslag op Brussel mag geen aanslag op ons gezond verstand worden. Toch lijkt die aanslag misbruikt te worden als bevestiging van vooroordelen," vindt Canfyn.
Ik stap op zondagmorgen van Brussel-Zuid naar boekhandel Passa Porta in de Dansaertstraat, waar Eric Min, de auteur van het sublieme “De eeuw van Brussel”, zijn nieuwe boek over schilder Henri Evenepoel aan de wereld voorstelt. Het loopt al tegen elf uur maar Brussel lijkt leeg, mensenloos, dus kil en treurig. Zelfs op het iconisch geworden Beursplein staat, een maand na de aanslagen, welgeteld één eenling foto’s te maken van verlepte bloemen en uitgeregende vlaggen. De horeca verstopt zich zichtbaar in een winterslaap en verdiept de rouwstemming. Brussel is koud tout court. Corrctie: er beweegt wel veel volk op de Zuidmarkt maar de bange blanke man blijft daar weg. Schrik? Voor niets nodig: hier worden ingrediënten voor de wereldkeuken en goedkope kleren verkocht, geen sportzakken.
Ik aanschouw een onwezenlijk Brussel, dat blijkbaar de gevangene moet zijn van de perceptie. Marc Didden begint wat later in de wel volgepakte Passa Porta zijn inleiding op het Evenepoelboek met deze boenk-erop-quote: “Het leven in Brussel herpakt zich. De goede restaurants zijn opnieuw volgeboekt en de slechte klagen weer.”
Tijdens de heenreis op de trein krijg ik een tik van de zaterdagse tekening in De Morgen van Wim De Blende. Twee casual geklede dames van pakweg zestig staan op een wandelpad in een park. Eén van de twee buigt zich voorover om bloemen in het gras te plukken en zegt tegen de andere: “We moeten het durven te benoemen. Het is gewoon beter als de gekleurde er van tussen zijn.”
Ik heb drie dagen eerder een aanvaring met enkele vrouwelijke collega’s tijdens de boterhammenpauze op ons Brussels kantoor. Terwijl ik de krant in stilte lees vang ik volgende zinnen op. “De moslims waren ingelicht over die aanslag in Maelbeek. Er bevinden zich daarom geen moslims onder de slachtoffers.” “Een lerares heeft mij verteld dat tien-elf-jarigen die Abdeslam de weken voor zijn arrestatie op straat zagen rondlopen. Waarom gingen die niet naar de politie? Dat is de schuld van de ouders.” “Ik zeg niet dat alle moslims dezelfde zijn maar …” “Dat ze hun oorlogen dààr houden!” “We moeten al twintig jaar zwijgen.” Die laatste uitspraak is er voor mij te veel aan en ik reageer heftig. Te heftig, want ik ga de hoogte in, ik praat te snel, ik gebruik dooddoeners als stigmatisering, wit tegen bruin, Vlaams Blok, … Ik verlies de pedalen maar niet mijn verontwaardiging.
De aanslag op Brussel mag geen aanslag op ons gezond verstand worden. Toch lijkt die aanslag misbruikt te worden als bevestiging van vooroordelen. De niet-Brusselaars hebben nooit van die stad noch van de grootstad gehouden en verwelkomen daarom alle koren op hun molen. En wat als ‘de dingen benoemen’ wordt uitgerold ontaardt in het vandaag goedpraten van wat gisteren als ‘latent racisme’ niet keurig kon. Dit alles tot meerdere eer en glorie van een éénhuidkleurige, lichtjes katholiek geïnspireerde ordening, waarin iedereen zijn plaats kende en waarin het woord ‘diversiteit’ slechts de kleuren van de Historia-prentjes betrof.
Rector Rik Torfs formuleert raak in De Standaard van hetzelfde weekend. “Conservatisme is heimwee naar iets wat nooit bestond.” Juist. En toch, die irrationele nostalgie maakt momenteel mensen en zeker mijn vrouwelijke collega’s bang. Die angst moet ernstig genomen worden maar niet gekoesterd, laat staan voor de verkeerde kar gespannen. Ik citeer voor de tweede keer Torfs: “Gevoelens tellen mee maar je moet ze kunnen staven.”
Ikzelf vertrek vanaf nu elke morgen goedgemutst naar Brussel, “Een schilder in Parijs – Henri Evenepoel” lezend op de trein. Zo wil ik de dingen benoemen. En een derde quote van Rik Torfs promoten: “Beschaving en algemeen belang bestaan.”
PS
Die zondagmiddag eet ik in mijn al 35 jaar favoriete Griekse restaurant aan het Zuidstation. Ik vertel de baas van mijn verwondering over het lege, verlaten Brussel. Hij lacht groen en zegt: “Wij Grieken kunnen hier vreemd genoeg mee leven. De publieke opinie heeft nu andere zwarte schapen gevonden. Dat wij in Europa de meeste vluchtelingen opvangen, ondanks onze crisis, leidde niet tot enige clementie maar na die aanslagen laten ze ons eindelijk met rust.”