Tweewekelijks kruipt huiscolumnist Filip Canfyn in zijn pen voor Architectura.be en onderwerpt hij het architecturale reilen en zeilen aan een kritische blik in zijn column Steen&Been. Canfyn overzomerde zoals gewoontelijk in Lissabon, waaraan hij zijn hart lang geleden verloor. De mobiliteit aldaar is echter een punt van ergernis.
Ik heb mijn zomerreces in Lissabon doorgebracht. Weeral. Ik hou immers zielsveel van die stad. Al lang.
Ik kwam er voor het eerst in 1984, dertig jaar geleden. Portugal had nog geen lidkaart van de Europese Gemeenschap en de hoofdstad leek wel de poort naar wat toen politiek correct ‘de derde wereld’ genoemd werd. Je kon niet naast Angola, Mozambique en Brazilië kijken en de globale verkleuring van het bleke oude continent werd daar spontaan aangekondigd.
Ik heb het trouwens altijd vreemd gevonden dat Portugezen enerzijds beschouwd mogen worden als het vriendelijkste en galantste Europese volk maar anderzijds gebrandmerkt moeten worden als de wreedste en brutaalste kolonisatoren uit de geschiedenis. Zelfs de Spanjaarden erkenden hun meerderen in deze verknechtingsdiscipline en dit kan niet als een compliment gelezen worden.
Lissabon anno 1984 was arm, letterlijk straatarm. De straat was de plek, waar moest geleefd worden, waar hoogstens een aftandse tram traag de heuvels opkroop om dikgerokte getaande vrouwen omhoog te helpen, waar vooral het leed gedeeld werd om de saudade voor de fado te kweken en waar geen auto reed omdat daar geen geld voor was. Lissabon bewoog als in een vertraagde film.
Eind vorige eeuw, begin deze eeuw kwam ik er weer, voor congressen. Lissabon gedroeg zich in die groeidagen als een puber, die van zijn rijke ouders in Brussel een forse duw in de rug gekregen had en alleen maar met blind vertrouwen naar de opgefokte toekomst kon kijken. De tram werd wel nog getolereerd als anachronistisch symbool van nostalgie maar het betere private koetswerk eiste nu de hobbelige straten op. Lissabon kon zich nu ook spitsuren, files en fijn stof veroorloven.
Twee jaar geleden kreunde en kraakte Portugal. De put leek oneindig diep. Terwijl tweede stad Porto verweerde tot een grauwe spookstad, waar zelfs Siza en Souto geen klaarte meer konden insteken en waar ellenlange gesloten rolluiken ondanks graffiti alle kleur wegnamen, heerste in Lissabon de stilte voor de storm. Het leven ging verder, het moest wel, de zon scheen onfiguurlijk en het luchtte blijkbaar op weer te weten in het land van de Anjerrevolutie waar de potverteerders zaten en waar de klappen vielen. De brede lanen van de vooruitgang langs de Tejo bleven leeg, alleen taxi’s en bussen wierpen hun schaduw op het asfalt en de auto’s zwegen omdat er geen geld voor benzine overbleef. Lissabon leek de meest congestieloze stad ter wereld: geen verkeer, veel schijnmobiliteit.
Lissabon vandaag toont zijn vierde gezicht. De grootste lokale bank gaat op de knieën, de overheid moet de reddende engel uit de schatkist halen maar geen nood, de hoofdstad wordt zonevreemd overspoeld door toeristen en vooral door toerisme, de industrietak, die denkt in belevingsformules en ervaringsformats, met applaus van alle kortgebroekte en selfiegerichte klanten voor deze voorgekauwde pakketjes. Het fijne maaswerk van Lissabon moet daarom confectie worden.
Er rijden nog altijd weinig auto’s met een Portugese nummerplaat en de taxi’s overleven koppig goedkoop maar andere verplaatsingsmiddelen hebben de macht overgenomen. De iconische paupertram 28 is een hit bij zonnebrillen en dus laat men dit monument nu in vele exemplaren en met de frequentie van een metro door de bochten knarsen. De hop-on-hop-off-bussen kunnen niet meer geteld worden en denderen massief door het smalle raster van Lissabon, dat zijn tweede adem moet zoeken in de zelfgezochte dampen.
Het kan nog erger. De ondernemers van de internationale recreatie hebben nu ook een Thais gat in de markt gevonden: de TukTuk! Deze brommerauto’s van meestal Italiaanse makelij, die ooit hun loopbaan begonnen in Bangkok, snorren nu meedogenloos met felkleurige toeristenkwartetten rond. Lokale studenten hebben nu wel een goedkope job als chauffeur-gids maar veel van die lawaaikarren, waarvan de kwantiteit de laatste jaren bijna vertwintigvoudigd is, worden bestuurd door buitenlandse gelegenheidschauffeurs, patjepeeërs, die de zogezegde dag van hun leven mordicus in de straten van Lissabon willen beleven en daar iedereen van doen meegenieten.
Door al die prettige transportgadgets staat Lissabon weer stil, tussen 11 uur ’s morgens en 19 uur ’s avonds, dus tussen het ontbijt en de aperitief in de hotels. De bezoekers, de gasten van de stad, koloniseren een paar dagen de urbane stroom en laten daarna de ravage aan de bewoners en aan weer nieuwe bezoekers. Ze bewijzen vooral: veel verkeer = veel file = geen mobiliteit meer. En in welke stad hebben we dat nog gehoord?