Goed een jaar geleden kaartte huiscolumnist Canfyn de babylonische veeltaligheid op de werven aan. "Niet omwille van de aanwezigheid zelf van buitenlandse werkkrachten maar omwille van de hypocrisie terzake van de bouwsector." Werkomstandigheden waar hij meer dan ziek van wordt. "En dan moet het ergste nog komen."
Ik heb niet vaak scrupules over de onderwerpen die ik columngewijs aansnij. Ik hou mij wel zo ver mogelijk van het louter spelen op de man of het vertrouweliijk citeren uit mijn eigen beroepsleven. Ik wil geen kwetsbare bruggen verbranden of onnodige kwetsuren aanbrengen.
Eén onderwerp, dat voor anderen wellicht gevoelig kan (en moet) liggen maar dat mij de laatste tijd enorm bezorgd maakt, heb ik al goed een jaar geleden aangekaart in “De taal van de aannemer”. Hierin laak ik de babylonische veeltaligheid op de werven, niet omwille van de aanwezigheid zelf van buitenlandse werkkrachten maar omwille van de hypocrisie terzake van de bouwsector. Officieel wordt geprotesteerd tegen de onfrisse fraude en oneerlijke concurrentie met goedkope arbeiders maar terzelfdertijd teert nagenoeg elke werf, zeker elke grote werf, op die brave borsten omdat de controle-ijver van de overheid laag ligt en de sancties ronduit als ridicuul kunnen bestempeld worden. Een jaar later moet ik vaststellen dat de verhalen, die ik nù hoor, van de term ‘hypocrisie’ een eufemisme maken: ofwel is de bouwsector gevaarlijk stekeblind en potdoof, ofwel wast de bouwsector de handen in onschuld voor een situatie, die zeer dicht bij georganiseerde misdadige uitbuiting ligt. Ja, je leest goed wat ik schrijf.
Ook al gezien dat tijdens het bouwverlof en tijdens weekends doorgewerkt wordt op heel wat werven? Terwijl onze autochtone bouwvakkers terecht van hun wettelijke en verdiende rust genieten moeten Portugezen en Oosteuropeanen overuren draaien. In het beste geval vind je nog een binnenlandse conducteur, die in naam van de aannemer een oogje in het zeil moet houden maar die vooral met handen en voeten moet uitleggen wat gedaan moet worden. Die werfleiders vertellen mij dan al eens wat bij een kop koffie. Dat die vreemde mannen meestal werken voor een onderaannemer van een onderaannemer. Dat het volgens hen over zelfstandigen gaat, die tussen de mazen van het sociale net vallen. Dat aan hun (koppel)baas het Europese minimum van 25 euro per uur per arbeider betaald wordt maar dat dit uurloon de buitenlander geenszins bereikt. Dat ze horen van 10, 8, zelfs van 3 euro per uur. Dat ze weet hebben van het moeten samenhokken met veel te veel in een pover appartement maar dat ze ook gevallen kennen van slapen in bestelwagens en garageboxen.
Ik heb dan al genoeg. Ik word hier meer dan ziek van. En dan moet het ergste nog komen. Ik verneem over reeds onderbetaalde arbeiders, die al lang niét meer betaald zijn maar niets durven zeggen. Ze hebben toch geen geld om terug naar huis te keren en als ze naar een andere werf zouden trekken kunnen ze al helemaal fluiten naar hun centen. Ik verneem anekdotes van op de draad versleten kleren, voeten zonder kousen in veiligheidsschoenen, hier een brood, daar een pakje sigaretten, die in dank aanvaard worden van hun inlandse collega’s.
Goed, ik kan dat allemaal niet bewijzen en ik vrees dat vandaag niemand iets op grote schaal kan bewijzen. Ik pleit alleen voor het ernstig nemen van wat ik voorlopig ‘deze geruchten’ moet noemen. Ik roep de overheid, de belangrijke bouwheren maar ook de stevige architectenkantoren op om toch eens nauwgezet te bekijken wie wat onder welke voorwaarden moet presteren op hun grote werven. Ik denk dat niemand mag tolereren dat hier een Primark-arbeidssituatie op de werven in stand gehouden wordt, waarbij onze gebouwen feitelijk betaald worden door de uitbuiting van sukkelaars (al hebben ze geen kinderhandjes), sukkelaars, die kost wat kost een gezin in hun thuis ver weg willen onderhouden. En zelfs als van deze geruchten maar een klein deel waar blijkt, hoop ik dat de profiteurs zeer zwaar gestraft kunnen worden zodat ze nooit geen zin meer krijgen in deze slavernij van de globalisering.
Ik hoop alleszins dit onderwerp nooit of nooit meer te moeten aansnijden.