Op een maandag in augustus vertoefde huiscolumnist Filip Canfyn in de Franse hoofdstad Parijs. In de lichtstad bezocht hij de Coulée Verte, ook wel gekend als de Promenade Planté. "Al twintig jaar het bewijs dat een voormalige spoorbrug een fantastische stedelijke plek kan worden," vindt Canfyn.
"In mijn Manhattan-feuilleton vertelde ik al dat de High Line, dat onvolprezen kuierpark op hoogte in de New Yorkse Chelsea-wijk, een mentale steun in de rug heeft gekregen van een voorbeeldige voorloper: de Coulée Verte alias de Promenade Plantée in Parijs, die al twintig jaar bewijst dat een voormalige spoorbrug eneen –bedding een fantastische stedelijke plek kunnen worden.
De treinlijn tussen de Place de la Bastille en het Parc de Vincennes, aan de Périphérique, zag de laatste wagon voorbijschuiven in 1969. Landschapsarchitect Jacques Vergely en architect Philippe Mathieux tekenden voor een stadspark van 4,7 km lang, dat vanaf 1988 ingericht werd en dat nauwgezet het spoor van de verdwenen treinen volgt, dwars door het twaalfde arrondissement. Tussen de Bastille en de Jardin de Reuilly halverwege loopt de voetganger bijna tien meter hoog, bovenop een viaduct, op het tweede deel daalt de wandelroute tot op straatniveau en kunnen ook fietsers hun baantje trekken.
Ik ben op een maandag in augustus naar de Coulée Verte gaan kijken. Inderdaad, gààn kijken. Eerst de trein genomen uiteraard en om twaalf uur stond ik aan de promenade kant Vincennes, op de slechtste zomerdag van het jaar: miezel, stortregen en een lentezon liepen elkaar constant voor de voeten.
Het gelijkvloers park is een aangenaam groen lint, twintig meter breed, dat bijna kaarsrecht tussen sociale woonblokken en bescheiden Haussmannpanden ademruimte biedt voor mensen met een poedel, een sporadische fietser en hijgende joggers. Het weer is niet om naar huis te schrijven, dus denk ik dat daarom bijna geen kat wandelt of loopt langs dit puik parcours door tunnels, tussen bomen, over bruggetjes, onder viaducten.
De Jardin de Reuilly, het middelpunt van gras, met een trillende hangbrug en met vele trappen naar de onderliggende avenue, brengt mijn peil op acht, negen meter. Nu mag ik snijden door woonblokken en flaneren langs oude daken. Het wordt een fenomenale tocht, hoog maar niet droog, met Parijs letterlijk aan mijn voeten. Dit is puur stedelijk genieten, in weer en wind en weeral bijna moederziel alleen. Hier komt blijkbaar geen hond, tenzij aan een leiband. De regen gniffelt, vermoed ik.
Deze toptrip eindigt met een anticlimax. Achter de nu al zwaar gedateerde Opéra de la Bastille, het pomo-werkstuk van Christian de Portzamparc, ligt de ingang van de Coulée Verte. Gewoon te liggen, tussen spuuglelijke achtergevels, naast een braakliggend terrein, verstopt door een massieve trap en alleen aangeduid voor de goede verstaanders met een pijl op een schutting. Geen wonder dat hier bijna niemand binnenloopt (of buitenloopt): je moet al zeer nieuwsgiering zijn om te weten dat daar de startlijn van een Parijse parel getrokken is.
Dit park verdient handenvol applaus. Daarom, neem de trein, volg het spoor van de Promenade Plantée, geniet van een groen streep stad: het is de Parijs-reis meer dan waard, c’est là que Paris rit!"