"Het verschil tussen een gebouw en architectuur heeft veel gemeen met het verschil tussen voedsel en gastronomie," vindt huiscolumnist Filip Canfyn. Over eten wil hij het daarom eens hebben. "Maar het zou leuk zijn als de lezer de analogie met gebouw en architectuur in gedachten houdt."
Ik ben opgevoed met moeders pot. Eerlijke verse Vlaamse kost zonder tierlantijntjes, ongezond gevet en gesausd maar toch verantwoord door de kwaliteit van de lokale producten. Feesten betekende knapperige garnaalkroketten, succulent gevulde videes of rosbief met de onsterfelijke groentenkrans. Het zeldzame uit eten gaan gebeurde bij dé Chinees, dé Italiaan of een ouderwetse kok, die zich aan paling in ’t groen waande.
Later, toen ik werkte in een milieu, dat wel wat zaken zag in restaurantbezoek, heb ik heel wat gerenommeerde adressen mogen bezoeken en sterren kunnen sprokkelen. De Karmeliet en Hertog Jan bijvoorbeeld, op mijn Brugse geboortegrond, mocht ik meermaals binnenstappen toen ze zowel geen, een, twee als drie Michelinmedailles hadden. Ook andere geroemde keukens kreeg ik op mijn bord. Interessant, boeiend, intrigerend, dat wel, maar ik achtte mezelf achteraf altijd gelukkig de rekening niet te moeten betalen: wat gastronomie genoemd werd en langzamerhand alleen nog met een pincet geschikt, sorry, gedresseerd kon worden bleek vooral prijzig en dreef verder en verder af van de essentie van voedsel. Het werd vooral een event, dat de gastheer moest laten scoren en de kok een mediacarrière kon opleveren.
En ja, ik heb ook nog meegedaan met de bistrot- en brasserie-rage, waarbij zogezegd moeders pot op tafel kwam maar dan in een verdunde versie en meestal samengeraapt uit geprefabriceerde spullen, die alleen horeca-uitbaters konden aanschaffen in gespecialiseerde groothandels. Saus in spuitzakken, gamba’s in vriesvakken en chocolademousse in emmers. Met heel wat onnodige decoratie werden dan borden om te fotograferen bijeengerammeld. Kortom, goedkoper maar vooral goedkoop.
Ik ben nu definitief teruggekeerd naar moeders pot. Neen, niet naar de pop-up-versie, die weliswaar haar best doet maar te veel als een concept geloofd wordt. Neen, wel naar de pot van de moeders van de simpele directe duidelijke keuken, die zichzelf niet verliezen in de personeelskosten van een bataljon aan souschefs en patissiers maar die een wonderlijke blik op de o zo verrassende wereldkeuken bieden. Ik at zo vorige week met mijn broer aan het Antwerpse Sint-Jansplein een voortreffelijke Portugese vis inclusief aardappelen en groenten én met mijn geliefde in de Gentse Sleepstraat een delicieuze Turkse pide naast een frisse salade. Telkens betaalden we een bedrag, dat in de vroeger vernoemde resto’s amper zou volstaan voor de aperitiefjes en het verplichte amuseke.
In Gent gingen we achteraf een kijkje nemen op het foodtruckfestival aan de Stadshal. Foodtrucks zijn vandaag the talk of the town en een hype, die zelfs op Radio Eén en Kanaal Z uitgebreid behandeld wordt. In Gent leken ze ontelbaar, de klanten ook maar het businessmodel blijkt nu al in gevaar te komen, als we de analisten mogen geloven: de foodtruckers zijn met té veel en de foodtrucks kosten stukken van mensen als men wil opvallen als mooie boom in het dichte bos. En dan breekt mijn klomp.
Eigenlijk beweren die foodtruckers ook die wereldkeuken van die goedkope moeders te willen brengen maar tevens een meerwaarde te willen toevoegen, die een hogere return-on-investment moet garanderen. Pimpen om te cashen, in hipstertaal. Er moet immers dik betaald worden als men een haute dog wil verorberen of een luxefrituur met bubbels wil betreden. Men heeft voor dit fenomeen zelfs een neologisme uitgedacht: fastronomie. Dat klinkt duur en dat is het ook. Tot overmaat van ramp worden de eerste schaamteloze charlatans al gesignaleerd: er wordt 8 euro gevraagd voor een bakje minderwaardige diepvriesfrieten, die als handgesneden exemplaren geafficheerd worden. Hier moeten stuivers verdiend worden en wordt het voedsel bijzaak. Hoe durven ze!
Ik blijf alvast zweren bij de pot van de mama, in de universele Italiaanse betekenis van het woord. De rest kan de andere pot op wegens – en ook dit is een fraai neologisme – hun fauthenticiteit.
Herinner je mijn eerste zin nog? Het verschil tussen een gebouw en architectuur heeft veel gemeen met het verschil tussen voedsel en gastronomie.