Steen&Been (column Filip Canfyn): Memorandum

Deze week bespreekt huiscolumnist Filip Canfyn het Memorandum 2014. “De verzamelde Vlaamse en Brusselse architecten hebben zich achter het Memorandum 2014 gezet om bij de vele nieuwe regeringen hun grieven en wensen op de agenda te krijgen. Een nobel initiatief maar ik moet deemoedig bekennen, als architect langs de zijlijn, dat ik een beetje plaatsvervangend beschaamd geworden ben na het lezen van dit zogenaamd werkstuk.”

“Natuurlijk mogen en moeten architecten voor hun belangen en dromen opkomen maar ik heb nog niet veel zo’n syndicalistisch-corporatistisch-protectionistische schaamlap pro domo op mijn bord gekregen.

 

Een: Twee derden van het memorandum betreffen eerder interne discussies, die vallen onder zelfbelangbescherming en waarmee regeringen niet moeten lastig gevallen worden. Laat die liever de sociaal-economische stabiliteit in het oog houden. Meer nog, als ze zich zouden moeien zou het kot te klein zijn …

 

Twee: het onderliggende zelfbeklag vervangt elke inhoudelijke reflectie over rol, taak en verantwoordelijkheid. Het pleidooi voor een blijvende volledige taakuitvoering in een gewijzigd bouwklimaat komt te veel over als een verdienmodel voor een beroepsgroep, die zich ziet als erfgenaam van de uomo universale uit de renaissance. Een paar lijnen verder moet die belangenverdediger van de arme bouwheer wel vragen naar een minimumereloon om de schouw van de arme bouwmeester, alias zichzelf, brandende te houden. Mag ik eens een domme vraag stellen? Waarom worden minimumerelonen en stevige tarieven voor advokaten, dokters en zelfs loodgieters wél maatschappelijk getolereerd? Waarom worden architecten in de niemand sparende en daarom waarachtige volksmond veelal afgeschilderd als onnodige lastposten en zwakke potverteerders, die inderdaad geen consistent ereloon verdienen? Wat is de kip en wat is het ei: de perceptie van de bouwheren of de taakuitvoering van de bouwmeesters? Zijn dat niet relevantere vragen dan het eisen van tarieven?

 

Drie: Alice Nahon zou zeggen: “’t is goed in ’t eigen hert te kijken”, niet alleen voor het slapen gaan maar ook bij het memorandum schrijven. Wat baat het op te komen voor faire spelregels bij wedstrijden en aanbestedingen zolang opdrachtgevers kunnen profiteren van de mutuele concurrentie tussen ontwerpers en hun totale gebrek aan solidariteit? Zonder hieraan te sleutelen wordt het eisen van een correcte vergoeding, die er toch nooit zal komen, zinloos, onvoldoende, zelfs potsierlijk. En wordt het sneren naar “ingenieurs, die geen enkele voeling hebben met de bouwsector” maar die toch “zelf hun eigen woning ontwerpen” in die context minabel, onwaardig, zelfs pathetisch.

 

Vier: het verdedigen van een correcte verloning en behandeling van architecten vanuit het algemeen belang en het belang van de consument krijgt in zo’n memorandum de kleffe smaak van treinstakingen ten voordele van de veiligheid van de passagier of van vakbondsacties tegen toekomstige besparingen, die de dienstverlening nar de klant wel eens zouden kunnen bedreigen. Als architecten vrezen voor een prijzenslag moeten ze in de spiegel kijken en niet balken over een nakend verlies aan kwaliteit.

 

Ik denk dat architecten zichzelf zeer duidelijk moeten definiëren en situeren en samen, zoals een sterk bedrijf, een mission statement moeten formuleren, vol krachtige waarden en transparante principes. Zo’n attitude zal altijd geapprecieerd en gehonoreerd worden. Met een ereloon, een loon naar eer.

Ik heb meermaals gesuggereerd dat architecten een soort eed van Hippocrates, een hertaling van de originele medische eed, zouden afleggen en zo plechtig beloven:

 

Ik beloof dat ik mij naar mijn beste vermogen voor een kwaliteitsvolle architectuur ten dienste van de medemens en de samenleving zal inzetten. Ik zal het beroep van architect plichtsbewust en nauwgezet uitoefenen. Ik zal boven alles voor mijn bewoners en gebruikers zorgen en hun levenskwaliteit bevorderen. Ik zal ze correct informeren. Ik zal mij blijven nascholen, de grenzen van mijn mogelijkheden niet overschrijden en waar mogelijk bijdragen tot de vooruitgang van de kennis over architectuur. Ik zal verantwoordelijk omgaan met de middelen, die de maatschappij ter beschikking stelt, en ijveren voor een architectuur, die toegankelijk is voor iedereen. Zelfs onder druk zal ik mijn kennis niet aanwenden voor praktijken, die indruisen tegen de menselijkheid en de basiswaarden van de samenleving. Dit verklaar ik plechtig, uit vrije wil en op mijn woord van eer.

(getrouw naar artseneed Nationale Raad Orde van Geneesheren, versie juli 2011)

 

Als architecten zichzelf als relevant, wegend, aansprakelijk willen beschouwen leggen ze de eed af. Geen eed komt neer op een openlijke keuze voor een loopbaan in de onbewuste, onbezorgde, domme laat-mij-gerust-sector, die zich weinig vragen stelt. De klanten zijn dan verwittigd en moeten achteraf niet komen klagen. De beëdigden beloven kennis, kunde en kwaliteit, afdwingbaar en traceerbaar. Dan krijgt de keizer-architect ook wat de keizer toekomt en moet de regering geen memorandum meer naast zich neerleggen.”

Bron: Filip Canfyn
Deel dit artikel:
Onze partners