Voor zijn intussen 49ste pennenvrucht werpt huiscolumnist Filip Canfyn zich op als architecturale trendwatcher. Immers, architectuur is net zoals kledij modegevoelig. Wat de ingrediënten voor een hypermodieus anno 2016 zijn volgens Canfyn? 1: de donkere én gelijmde baksteen. 2: de majestueuze uitkraging. Het volledige recept ontdekt u in deze Steen&Been.
"Bernard Hulsman publiceert in 2005 “De krul en andere modes in de architectuur” (Prometheus/NRC Handelsblad). Hij duidt in dit prettig boekje met ontelbare voorbeelden aan hoe starchitects, dat internationale flying circus van alom bevraagde en aanbeden ontwerpers (à la Rem Koolhaas, tien jaar geleden), onbewust architectuurmodes lanceren. Wat zij doen, voor het eerst meestal, in hun haute couture sijpelt door naar de confectie, naar de prêt-à-porter, omdat de ‘gewone’ architecten bepaalde elementen overnemen, plagiëren, na-apen. Klakkeloos of toch bijna. De analogie met de textielwereld kiest Hulsman niet toevallig: de modieuze stempel wordt vooral gedrukt op de bekleding van het gebouw, op de gevel.
Hulsman signaleert in 2005 welgeteld tien modes, die tot op vandaag herkenbaar blijven en meestal tot een meewarige glimlach zullen leiden. Ik citeer een aantal van die voorbeelden. Eén, de donkere baksteen. Twee, de schuine vooroverhangende façade. Drie, de golvende krul van de computerarchitectuur. Vier, de rare ramen, geplaatst door een dronken aannemer. Vijf, de dure lucht van de sculpturale gaten in de gevel. Zes, de monomaterialiteit van gevel én dak in leien, zink, natuursteen, titanium of godbetert corten. Zeven, de schanskorf of de muur van losse keien in een vlechtwerk van staaldraad.
Over dat laatste (al achterhaalde) modieuze trekje ken ik nog een tragikomische anekdote, die mij verteld werd tijdens een Archipel-reis naar California. Herzog & De Meuron mogen in Napa Valley, de lokale oenologenhemel, een wijnhuis ontwerpen voor een gerenommeerde druivenboer. Ze kiezen voor overal schanskorfwanden en halen hiermee uitgebreid de boekskes van de architecturale vakpers. Waarover veel minder geschreven wordt is het ongewenste gevolg van deze schanskorven: al snel zitten die boordevol gifslangen, die dol zijn op frisse keien, en moeten de werknemers beschermd worden met boxen, die dag en nacht roofvogelgeluiden als afschrikking afspelen.
Hulsman vindt het, bij wijze van conclusie, grappig dat de architectuurwereld het begrip ‘modieus’ bekijkt als negatief, oppervlakkig, gemakzuchtig wegens zich voegend naar de waan van de dag maar met evenveel aplomb de mode volgt vanuit de drang om ‘modern’ te zijn.
En met welke tien recepten kunnen we hypermodieuze gebouwen anno vandaag samenstellen? Ik doe een eerste worp. Een, de donkere én gelijmde baksteen. Twee, de majestueuze uitkraging. Drie, de nieuwe Hadidjes van de computerarchitectuur. Vier, de zware ramen met blokkaders of andere uitroeptekens. Vijf, de decoratieve of ontdubbelde gevel. Zes, de prints op alles en nog wat. Zeven, de schuine kolommen of pilotis. Acht, de globale potpourri van schuine gevellijnen, soldateske raamrasters, bruuske asverschuivingen en verspringende schermen.
De laatste twee recepten laat ik aan de confraters. Tot over tien jaar."