Onze huiscolumnist Filip Canfyn geniet nog na van de dubbele Canvas-docu over Johan Anthierens en van de hernieuwde aandacht, die deze polemische taalvirtuoos en zinvolle stilist terecht krijgt. Nostalgie, bewondering en dankbaarheid vormen de onderlegger van deze column, die ook lessen trekt voor de architectuurjournalistiek.
Ik draag al gans mijn volwassen leven elke pennentrek en muisklik bij wijze van spreken op aan grootmeester Johan Anthierens. Met zijn ontelbare pagina’s Ooggetuige, De Zwijger en Gaandeweg en zijn boeken leerde hij mij hoe een zorgvuldige taal in dienst moet staan van een betekenisvolle boodschap en hoe een opinie maar mag meetellen als ze met stijl opgebouwd en neergeschreven wordt. Rijkdom van vocabularium en syntaxis geeft aan hoogwaardig schelden, durvend dwarsdenken en klassevol zeiken een bestaansrecht. Anthierens zou nu gruwen van het ordinaire taalmisbruik op sociale media. Hij heeft, zoals zijn zelfverklaarde dauphin Tom Lanoye het mooi zegt, de eeuwige verdienste én het cursiefje vermoord te hebben, dat badinerend proza vol spruitjeslucht en middenklassepretentie, én in Vlaanderen de column geïntroduceerd te hebben, de scherprechter tegen de dagelijkse waan in.
Anthierens staat centimeters dik in mijn bibliotheek, vlak naast Gerrit Komrij (‘Het boze oog’) en Johan Struye (‘De pastoor wist wat goed was – Bouwen in België’), die hun balpen gewet hebben om architectuur te fileren. Ze stellen me stilzwijgend de vraag of zulke architectuurjournalistiek nog bestaat.
Neen. Architectuurbladen zijn beeldvervormdende prentenboekjes, die blindelings de vedetten fêteren, de uitzonderingen belichten en dus de excessen van pedante glamour en ultieme ascese accentueren om het toch maar niet over de banale ijver van de middenmoot en de middelmaat te moeten hebben. Architectuurbladen lijken meer en meer op mode-, lifestyle- en gastronomieglossies: ze doen ook aan product placement met zelfbevlekkende wierook en zonder kritische geest. Architectuurbladen staan vol inteeltige cursiefjes.
Architectuurjournalistiek zou eigenlijk drie vragen moeten beantwoorden over elk architectuurobject. Eén, is het relevant en verantwoord? Heeft het betekenis op termijn? Twee, is het nuttig en flexibel-functioneel? Dient het duurzaam tot iets? Drie, en hiertoe beperken de architectuurbladen zich intravert, heeft het meerwaarde? Bij de derde vraag kan het gekende blik opengetrokken worden, het blik van de vorm-, kleur-, materiaal- en cultuur-adjectieven, maar niet vroeger. Meerwaarde heeft maar zin nà waarde, nà relevantie en nut.
Johan Anthierens heeft nooit architectuurjournalistiek gepleegd, op een frontale aanval na in ‘Ooggetuige’, tegen de brutalistische Kerselarekapel van Juliaan Lampens. Ook dit kon veel beter.