Onze huiscolumnist Filip Canfyn pende deze column neer om het nieuwe jaar in te luiden, over Victor Hugo en de verwevenheid van architectuur met literatuur.
Victor Hugo vertelt middenin ‘Notre-Dame de Paris’, die meerlagige roman rond een exuberante kathedraal, een intrigerend verhaal over ‘het gebouw’ en ‘het boek’. De auteur betoogt in 1866 dat vanaf de vijftiende eeuw het boek het gebouw overtroffen heeft, de boekdrukkunst de bouwkunst verstomd heeft, de literatuur de architectuur onttroond heeft. Het wordt nog treffender wanneer Hugo zegt dat het stevige, duurzame boek van steen heeft plaatsgemaakt voor het nog steviger en duurzamer boek van papier.
Vanaf de oorsprong van de dingen, sinds altijd dus, wil de mensheid haar geschiedenis schrijven, haar kracht uitdrukken, haar intelligentie tonen met bouwkunst, die zich laat lezen als een reusachtig boek. Elke overlevering wil worden verzegeld in een monument. Elke gedachte van formaat wil zich zo vereeuwigen, ook de volgende generatie in vervoering brengen en een spoor nalaten, omdat een bouwwerk stevig en langdurig, zelfs bestendig en onsterfelijk geacht wordt, omdat een bouwwerk niet door een barbaar met een laaiende toorts kan verwoest worden maar alleen door een revolutie of een aardbeving.
Bouwkunst of architectuur bedrijven wordt eigenlijk bouwkunst of architectuur schrijven met een hard alfabet. De eerste letter ooit is een rechtop gezette steen, een pal staande hiëroglief, die een menselijke gedachte vertolkt, in het begin als stoere menhir, met de tijd als slanke kolom. De eerste lettergreep ooit, de eerste letter-na-letter, wordt dan natuurlijk een steen op een steen, een forse dolmen, die zich langzaamaan verfijnt tot een ranke spitsboog. Deze bouwstenen moeten de ijle, zwevende symboliek van de gedachte vatten in een zichtbare, tastbare, leesbare en vooral eeuwige gestalte. Bouwkunst wordt zo alchemie, het mysterieus mengen van wiskunde en poëzie, met de zuil als letter, de arcade als lettergreep en de piramide als woord prachtige bouwwerken schrijven, die letterlijk ook geschiedenis schrijven op een schijnbaar onuitwisbare manier.
"Het grootste verschil tussen gebouw en boek? De eenvoud en het gemak van het boek naast de ruime oplage en dito bereikbaarheid. Alleen wat papier en inkt blijken nodig, geen karren materieel, geen bergen stenen, geen stapels hout, geen ploegen werklieden."
Kortom, duizenden jaren lang werkt de architectuur als de chroniqueur, die elk denkbeeld en zeker elke religieuze gedachte een bladzijde in het sterke boek van de mensheid geeft. Er bestaat geen enkele complexe gedachte, die geen monument krijgt. Religie, de complexe en geraffineerde gedachte bij uitstek, is weliswaar een dominante grondslag maar verliest gaandeweg haar overmacht omdat elke beschaving met theocratie begint maar met democratie eindigt. Inderdaad, beschaving vervangt in de loop van haarzelf eenheid door vrijheid. Daarom moet de bouwkunst ook méér kunnen dan jubelende tempels bouwen of godsdienstige mythes uitdrukken. Zoals de heilige symbolen afslijten, uitgehold door het vrije denken, aangevreten door de strijdbare filosofie, zo moet de bouwkunst verder kijken dan de religie om het boek van de mensheid volledig te kunnen maken. Meer nog, de bouwkunst zorgt er eigenlijk zelf voor dat de gedachte daadwerkelijk vrij kan worden en dat die gedaante kan opgeschreven worden met gebouwen. Zo maakt de architectuur voor haarzelf de weg vrij, zo kan de architectuur onder het mom van de brave bouw van kathedralen, in alle grootsheid en volwassenheid ontpoppen, zodat alle andere kunsten gehoorzamen, zich onderwerpen en de nederige ambachtslieden van de krachtige architectuur worden. De architectuur doet beeldhouwers gevels bewerken, schilders muren versieren en muzikanten klokken luiden.
En dan breekt de vijftiende eeuw aan, die ene Johannes Gutenberg meebrengt, de vermoedelijke uitvinder van de boekdrukkunst. (De uitvinder draagt ook in dit geval minder betekenis dan de uitvinding zelf.) Tot aan die uitvinding kan de architectuur bogen op haar verdienste als universeel schrift in het granieten boek. Tot dan is het manuscript als enig exemplaar van het papieren, ooit perkamenten, boek uiterst kwetsbaar. Tot dan vindt het menselijk denken, om zichzelf te vereeuwigen, geen enkel ander middel, dat resistenter, bestendiger en vooral simpeler is. Tot dan, want ineens komen de loden letters, die de stenen letters opzij duwen. De uitvinding van de boekdrukkunst wordt de belangrijkste historische gebeurtenis ooit, de moeder van alle maatschappelijke revoluties, het keerpunt, waarop de uitdrukkingswijze van de mens zich totaal vernieuwt en het denken van de mens zijn oude kleren aflegt. En wat blijkt? Gedrukt wordt de gedachte onvergankelijker dan ooit, ongeremd en ongrijpbaar, onverwoestbaar en onuitwisbaar. De duurzaamheid van het gebouw wordt vervangen door de onsterfelijkheid van het boek.
Het grootste verschil tussen gebouw en boek? De eenvoud en het gemak van het boek naast de ruime oplage en dito bereikbaarheid. Alleen wat papier en inkt blijken nodig, geen karren materieel, geen bergen stenen, geen stapels hout, geen ploegen werklieden.
Na de uitvinding van de boekdrukkunst raakt de bouwkunst meer en meer verdroogd, verschraald, verdord, vervallen. De architectuur wordt een kunst als een andere en verliest alle glans van haar vroegere keizerlijke karakter en soevereine status. Natuurlijk zien de andere kunsten op dat ogenblik de kans schoon om henzelf vrij te worstelen: het oude juk wordt afgeworpen, het nieuwe pad gekozen. Bovenal maakt de geest zich samen met de kunsten aan alle kanten los. De architectuur lijkt haarzelf verloren te hebben en zelfs een gigant-grootmeester als Michelangelo verzeilt in wanhoop: hij zet in Rome een Pantheon op een Parthenon en noemt dat de Sint-Pieter. De bouwkunst levert inderdaad, vel over been, een harde doodsstrijd. Toegegeven, heel af en toe wordt nog een waar monument opgeleverd, wanneer het toeval van het leven en de genialiteit van een architect elkaar ontmoeten, maar de bouwkunst wordt nooit meer die overheersende kunst van en voor iedereen. De dominantie verdwijnt, de architectuur moet zich onderwerpen aan de grondwet van de literatuur. Na het opleggen van de wil van de architectuur worden de rollen worden nu omgekeerd.
De mensheid laat zo twee testamenten na, twee lijvige boeken: een stenen bijbel en een papieren bijbel. Het spreekt vanzelf dat heimwee naar en bewondering voor de granieten grandeur, voor de marmeren bladzijden, voor het magische alfabet van kolommen en obelisken, van piramides en kathedralen, die zich over de wereld en het verleden uitgespreid hebben, dat heimwee en bewondering recht op bestaan hebben. Toch mag de boekdrukkunst vandaag evengoed hoogtij vieren, als krioelende mierenhoop van denkende geesten, als bedrijvige bijenkorf boordevol zoete verbeelding, als wonderbaarlijk bouwwerk met wel duizend verdiepingen. Toch mag vandaag geweten worden dat de literatuur als bouwwerk voor altijd onvoltooid zal blijven. Als een reusachtige pers, die zonder onderbreking alle intellectuele vruchten van de maatschappij verwerkt en zonder interval nieuw bouwmateriaal uitspuwt. Elke mens klimt op de steigers van de literatuur, elke geest werkt als metselaar voor de literatuur en elke dag telt de literatuur een verdieping meer.
Victor Hugo lijkt alvast zeer gelukkig met de wisseling van de wacht. En van de macht.