Onze huiscolumnist Filip Canfyn meent dat de derde dimensie in een stedenbouwkundig ontwerp veel meer aandacht moet krijgen om de kwaliteit en (be)leefbaarheid van het uitgevoerde resultaat omhoog te halen. Hij legt het waarom van deze volzin uit.
Tv-programma’s van alle slag laten tegenwoordig graag een dronetje op. Waar vroeger de camera vanop ooghoogte heerste, met af en toe een travelling naar boven of naar beneden, moet nu die microhelicopter met lens per se afgeschreven worden en wordt te pas en te onpas vanuit vogelperspectief digitaal geregistreerd. Speelgoed voor volwassen bepaalt zo de actuele beeldtaal.
Wanneer zo’n drone geruisloos vliegt over pleinen en straten van een stad valt het mij vaak op hoe strak ontworpen die luchtbeelden ogen. Als de camera hoog genoeg hangt krijg je een (natuurlijk tweedimensionale) foto te zien van een veel dieper gelegen (natuurlijk driedimensionale) realiteit. En dan dringt het tot je door dat het van boven uit strak ontwerp niet altijd werkt als je met de voeten op de grond blijft.
Als de camera hoog genoeg hangt krijg je een (natuurlijk tweedimensionale) foto te zien van een veel dieper gelegen (natuurlijk driedimensionale) realiteit. En dan dringt het tot je door dat het van boven uit strak ontwerp niet altijd werkt als je met de voeten op de grond blijft.
Een voorbeeld. Ik zie dronebeelden van het plein boven de ondergrondse parking, waarin ik steeds mijn auto stal in mijn woonstad K. Ik zie de foto van een strak ontworpen samenspel van hard en zacht, steen en groen, vorm en kleur. Ik zie het hierbij passend verhaal van de ontwerper zo voor me. Toch merk ik hier niets van telkens ik over het plein wandel. Ik merk alleen gras en tegels en planken en zitbanken. Ik voel het ontwerp niet, laat staan dat ik een derde dimensie ervaar vanop ooghoogte.
Nog een voorbeeld. Ik zie dronebeelden van de wijk Nieuw Zuid in mijn werkstad A. Ik zie de foto van een strak ontworpen grid, dat wonen, leven en verplaatsen intelligent wil organiseren. Ik zie het hierbij passend verhaal van de ontwerper zo voor me. Toch merk ik hier niets van wanneer ik door de wijk wandel. Ik merk alleen rechte hoeken en hoge gevels en hybride looplijnen en weinig leesbaarheid. Ik voel het ontwerp niet, laat staan dat ik warm wordt van deze projectontwikkelingsstedenbouw.
Mag ik een hypothese formuleren? Dronebeelden confronteren ons met het feit dat een stedenbouwkundig ontwerpen te veel tweedimensionaal gemaakt wordt. We bekijken en bespreken te veel het per definitie tweedimensionale plan, dat op tafel ligt en dat op scherm verschijnt. Is het nu een plein of een wijk of wat dan ook, we werken en overleggen met een plat medium, waarvan de schaal aangepast wordt zodat we alles met één oogopslag kunnen overzien. En we beseffen dat dit beeld onvolledig is, dat die dronefoto op plan volume mist, want we voegen naar hartenlust renderings toe, geselecteerde pseudo-driedimensionale simulaties met een fietsend meisje, een vrouw met kinderwagen en een man in maatpak. Plus uiteraard veel groen en blauw en zon en schaduw en gefotoshopte gezelligheid naast gedesignede levendigheid. We doen alles voor dat vlakke plan vanuit de hoogte en de rest, het volume, zien we wel later. Of niet. Vanop de grond.
Dronebeelden confronteren ons met het feit dat een stedenbouwkundig ontwerpen te veel tweedimensionaal gemaakt wordt.
Moeten we niet eens nadenken over de impliciete en alleszins nefaste dronering van stedenbouwkundige ontwerpen?