Jaren geleden, in 2009 om juist te zijn, worden Marc Dubois en ikzelf gevraagd een inleiding te schrijven voor het feestboek van de architecten van Atelier 4. Marc fileert uiteraard hun architectuur, ik vind het aardig hun gedrag, hun visie en hun missie in een parabel te verwerken. Vandaag, nu we allemaal nog wat gevoelig en goedhartig naar het nieuwe jaar lonken, blijkt deze parabel eigenlijk weinig pluimen verloren te hebben. Mits wat bijwerking.
DE PARABEL VAN SAN GIMIGNANO EN SAN SALVATORE
Lang, lang geleden heeft God de mens geschapen. Naar zijn eigen beeld. Zo staat toch in de bijbel, maar eigenlijk klopt dat stukje gewijde geschiedenis niet helemaal. God heeft immers getwijfeld welke mens hij zou scheppen. God was God maar God had ook zijn kwalijk kantje, zijn duister trekje. God had niet altijd zin om God te spelen en zijn plicht te doen, rechtlijnig maar ook, hij gaf het zelf toe, een beetje vanuit de hoogte, zich beter voelend dan de rest. Hij wou ook eens gewoon zijn goesting doen, geen zware beslissingen moeten nemen, dat gewichtige laten vallen. Eigenlijk verlangde hij af en toe een simpele eenvoudige mens te mogen zijn, alhoewel hij op dat moment nog geen mens geschapen had en dus niet goed wist hoe zo’n simpele eenvoudige mens ineenstak.
Nu, God zou God niet zijn als hij geen oplossing vond voor dit probleem. Hij schiep de mens naar zijn eigen beeld maar smokkelde in het erfelijk materiaal wat DNA, dat zo nu en dan, hier en daar voor het nageslacht een simpel eenvoudig specimen zou opleveren.
God schiep dus twee soorten mensen, die na de vele voortplantingen van Adam en Eva en hun kinderen en hun kinderen en hun kinderen en … de wereld zouden bevolken: het gros met zijn eigen goddelijke karaktertrekken en een minderheid, die simpel eenvoudig haar streng zou trekken.
En zo gebeurde het volgens Gods wil.
San Gimignano ligt in Italië, niet ver van Siena in Toscane. Een doodgewoon stadje van dertien in een dozijn, dat door een miraculeus toeval in de twaalfde eeuw na Christus aan een goed draaiende pelgrimsroute naar Rome komt te liggen.
Kassa kassa, noteren de middeleeuwse middenstanders van San Gimignano, leve de vrijgevige boetedoeners! Na hun verse welvaart eerst in hun kous gestoken te hebben denken die neringdoeners wat later al aan een groter huis. Een hoger huis vooral. Alberto, de eerste met bouwplannen, zet een verdieping bij op zijn casa. Francesco, zijn buur, zegt ’s avonds tegen zijn vrouw dat Alberto niet moet denken dat hij God is, omdat hij ineens wat centen heeft, en vraagt aan zijn aannemer de volgende week twee verdiepingen op zijn woning te metselen. Carlo, die drie straten verder woont, hoort in de trattoria wat Alberto en Francesco, twee oude schoolkameraden, uitspoken met hun winsten en ziet eindelijk zijn kans schoon om die twee eens op hun plaats te zetten. Plus drie verdiepingen, voor minder gaat hij niet.
Om een lang verhaal kort te maken, een eeuw later staan er welgeteld 72 torens te pronken in dat onooglijke stadje. Zelfs de burgemeester, wie weet nog goddelijker dan de rest in het diepst van zijn gedachten, denkt te moeten ingrijpen en vaardigt de eerste stedenbouwkundige regel ooit uit onder de welluidende titel ‘Per fare la bella figura’. Niemand, maar dan ook niemand, mag een toren bouwen, die hoger is dan de toren met de naam ‘La Rognosa’, niet toevallig de toren op het huis van de burgemeester, ook wel eens het stadhuis genoemd. Het Manhattan van de Middeleeuwen krijgt officieel een verticale limiet van 51 meter. Tevergeefs. Zolang de stedelingen hun rijkdom en macht afmeten aan de hoogte van hun toren, zolang jaloersheid en afgunst belangrijke trekken van de menselijke aard blijven, zolang prestige de waarde van het huis bepaalt, zolang iedereen een beetje van uit de hoogte op iedereen wil neerkijken, zolang gaat de torenstorm niet liggen. Meer nog, bloedige vetes worden uitgevochten tussen rivaliserende families, die uit hun dak gaan als ze met kokend pek en dikke stenen naar de buren werpen.
God, diep treurig, vooral nu hij pijnlijk geconfronteerd wordt met die mens naar zijn eigen beeld, moet ingrijpen. Hij laat zijn vertegenwoordiger in Rome de pelgrimsroute verleggen en zendt een alles vernietigende pestepidemie naar San Gimignano. Wie niet horen wil, moet voelen. Punt.
De goddelijke ingreep heeft succes. Handel en wandel gaan naar de verdoemenis, de torens brokkelen gaandeweg af en San Gimignano valt moegeruzied in een eeuwenlange winterslaap, waarmee de reisgidsen nu kunnen pronken: de stad heeft zijn middeleeuws karakter behouden. En dertien verticale ruïnes, populair bij toeristen als mummies van een hovaardige stad.
San Salvatore ligt in Italië, niet ver van Cabras op Sardegna. De omgevende vruchtbare lagunestreek kweekt gedurende eeuwen graan maar leeft ingedommeld. Tot de Spanjaarden zo rond 1500 besluiten om daar een echt dorp te bouwen. Eerst een kerkje en dan een hoop huizen. Alle huizen mogen alleen een gelijkvloerse verdieping hebben en moeten zich schikken in een vierkante plattegrond voor het ganse dorp, met alle voorgevels gericht naar een ook vierkant plein rond het kerkje. Kwestie van de dingen simpel eenvoudig te houden en als je met één goede verdieping genoeg hebt om goed te wonen, waarom zou je nog een tweede verdieping bouwen? Voor het prestige? Laat San Salvatore niet lachen. Iedereen gelijk voor de wet en de wet gelijk voor iedereen, dat is waar de mensen hier van houden.
God ziet dat het in orde is en dat zijn fameus stukje DNA in San Salvatore voortreffelijke sporen nagelaten heeft. Zulke mensen moeten dik beloond worden en God doet dat op zijn eigen manier. Hij laat de dorpelingen het heiligenbeeld, dat de snode Saracenen ooit gestolen hebben, heroveren. En dat moet gevierd worden. Er wordt gefeest tot de dageraad, alle buren samen, alle buren gelijk, in alle straten van dit platte maar edele dorp. Er wordt simpel eenvoudig gefeest: niemand heeft pronkerige kleren aan, iedereen loopt op zijn blote voeten, alleen goedkope landwijn wordt gedronken, op het menu staan paling uit de lagune, schapen van de weiden en everzwijnen uit de bossen. Genoeg, neen, veel te veel voor iedereen.
De volgende middag, zo rond 14 uur, vertonen de dorpelingen weer enige nuchterheid na een lange feestnacht. Er wordt samen beslist het feest vanaf nu elk jaar over te doen, als herdenking van de herovering van het beeld. Het moet maar zo plezant niet zijn! Het dorp herneemt zijn harde maar tevreden bestaan en de San Salvatorianen leven nog lang en vooral simpel eenvoudig, van feest naar feest.
God moet nog één keer ingrijpen. Rond 1960 ruiken andere mensen geld in het dorp. Die mensen draaien foute spaghettiwesterns vol mannen met stoppelbaarden en vrouwen met décolletés. San Salvatore, met zijn nederig kerkje en zijn lage huizen, lijkt het ideale decor voor neppistolen, mits wat piepschuim en bordkarton. Het dorp wordt uitgerookt, de bewoners worden kordaat gevraagd hun biezen te pakken en de filmindustrie neemt de boel manu militari over. Tot God het op zijn heupen krijgt en ter hulp komt. Hij zorgt ervoor dat die namaakcowboyfilms hun populariteit verliezen. Dankbaar halen de oorspronkelijke bewoners weer adem en keren ze schoorvoetend terug. Om opnieuw simpel eenvoudig te leven. Om één keer per jaar zwaar te feesten. Als dan de zon vriendelijk brandt op de daken van de platte huizen ziet God zelfvoldaan dat het goed is.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: zoals het met mensen is gegaan zal het eveneens gaan met architecten, die ook maar mensen zijn.
De architecten van San Gimignano voelen zich overduidelijk geschapen naar het beeld van God en gedragen zich ook zo. Ze willen alleen maar torens bouwen, of musea of luchthavens of kantoren of winkelcentra of hotels maar zeker geen woningen voor simpele eenvoudige zielen. Ze willen hoger, verder en sneller. Ze willen wereldrecords breken. Ze willen paginagroot in architectuurtijdschriften staan. Ze willen prestige en applaus van hun bouw- en broodheren, die zelf hopen dat wat schaduw van de architecten op hen zal afstralen. Ze willen protserig en pronkend schrijden op de rode lopers en onder de schijnwerpers van de wereldsteden. Terwijl achter hun hielen de paladijnen en parasieten zich verdringen mogen ze openbaar verkondigen dat een budget en een timing maar banale uitvindingen zijn, dat ze zich alleen willen bezighouden met een kunstje, dat de tand des tijds pretentieus uitdaagt.
En daar vergissen ze zich. De tijd zal weerwraak nemen. God zal ingrijpen. Uit het lood geslagen door zijn eigen beeld. De spiegel in brokken slaand. Hij zal weer de pest zenden, de crisissen opstapelen, de geldkraan dichtdraaien, de macht versplinteren. De torens en de musea en de luchthavens en de kantoren en de winkelcentra en de hotels zullen afbrokkelen, verpoederen, in de grond zakken. Van schaamte. Zodat de toeristen weer kunnen komen kijken naar de ruïnes, naar de potscherven van deze architecten, die intussen in hun praalgraf de eeuwige slaap proberen te vatten.
De architecten van San Salvatore, de nederige dienaars van de simpele eenvoudige mensen, die al blij zijn met een simpel eenvoudig maar goed huis, scherpen in hun kleine dorp vlijtig hun potlood. Ze luisteren aandachtig, denken na en werken geduldig aan een op maat gesneden ontwerp, dat uitgroeit tot een op tijd uitvoerbaar en binnen het budget haalbaar plan, zonder kluitje in het riet, zonder overdondering. Gaat het met één verdieping, dan moet het met één verdieping.
En ja, de architecten van San Salvatore zullen door de confraters van San Gemignano doodgezwegen worden en veroordeeld tot hard werken en de bedelstaf. Vernedering en spot zullen hun deel zijn en de ocharmes zullen niet gespaard worden voor deze paria’s met een rijk, dat niet van deze wereld is.
Tot God terugslaat. De Apocalyps vroegtijdig op de agenda zet. Het voorlaatste oordeel eerder dan gedacht uitspreekt. Hij zal de zijde kiezen van de eenvoudigen van geest, de simpelen van ziel, de eerlijken van hart. Verontwaardigd zullen de San Gimignezen krampachtig vasthouden aan aardse rijkdom en wereldse prestige. Ze zullen roepen dat ze naar zijn beeld geschapen zijn en God zal woedend worden. Hij zal zijn banbliksems richten op de handelaars in zijn tempel maar de San Salvatorianen intussen de weg wijzen tussen de dondervlagen en de golven van de alles verterende zee door. Hij zal hen uitverkiezen.
En als alles weer rustig en kalm wordt, zal hij zien dat het goed is. De simpele eenvoudige mensen zullen naar hun huis terugkeren en hun simpele eenvoudige leven weer opnemen. God zal rijkelijk met voorspoed en geluk strooien maar de huichelaars van San Gimignano geen blik meer gunnen. Hij zal zijn eigen beeld niet meer willen zien.