"Ik lees in hoofdstadkrant ‘Bruzz’ dat steeds meer Brusselse leerlingen buiten hun stad, richting Vlaams-Brabant, school lopen", aldus huiscolumnist Filip Canfyn. Dit fenomeen groeide op vijf jaar tijd met 30% en in niet-Brusselse scholen worden tot bijna 10% Brusselse leerlingen geteld. Waarom?" vraagt Canfyn zich af.
Om diverse redenen. Eén, het Brussels onderwijs heeft plaats tekort. Twee, het openbaar vervoer steunt het pendelen. Drie, het riante platteland wordt hoger ingeschat dan de negatieve grootstad. Vier, witte scholen met een traditionele onderwijscultuur liggen buiten Brussel. Vijf, een Vlaams taalbad is mooi meegenomen. Last but not least, de Vlaamse scholen glunderen want schoolmoeë lastpakken doen niet dagelijks de moeite om ver van huis naar de klas te komen.
Ik word hier treurig van. Verkavelingsvlaanderen zet fuiken en wint met grootstadclichés willens nillens zieltjes. Witte zieltjes. Hoe gaan die pendelende leerlingen en vooral die lokale leerlingen ooit nog warm kunnen gemaakt worden voor stedelijk wonen als ze reeds met de paplepel en de klasagenda ingegeven worden dat het dààr, achter de koeien en rond de flatgebouwen, eigenlijk niet pluis is? Moeten scholen de volgende verkavelingsgeneratie kweken? Ja, ik word treurig van een stad voor de have not’s en een rand voor de have’s.
Ik stap een paar dagen later in mijn eigen kleine stad nog eens mijn pleisterplek binnen: boekenhuis ‘Theoria’. Vroeger ‘maar’ een winkel, nu een paradijs in een bonbonnièrepaleis uit 1840, waar het geschreven woord op de troon mag zitten, zoals in ‘De Zondvloed’ of ‘Passa Porta’. Hier heersen in het hart van de stad warm geroezemoes en het getik van lepels in koffiekopjes. In kranige kasten boordevol boeken onder hoge plafonds met rijkemansmoulures kan gezocht, getast en letterlijk geademd worden. Letterlijk is het mooiste compliment voor een boekenwinkel. Daar wil ik op mijn blote knieën de stad loven, in de hoop dat die stad genoeg mensen blijft leveren zodat deze stille vesting eeuwig de eindjes aan elkaar kan blijven knopen. Zodat, zoals dat weekend écht gebeurd is, nog veel kinderen er kunnen blijven slapen, tussen de boeken, nadat ze in pyama mochten indommelen bij een voorleesverhaal.
Ik word daar gelukkig van. De stad maakt mij dan gelukkig. Gelukkig met een rafelig randje. Op dat moment besef ik immers dat ik bij die minderheid hoor, die het zich kan veroorloven om van de stedelijke geneugten te genieten. Schouwburg, restaurant, fitnessclub, café, boekenwinkel, … op wandelafstand en vooral zonder zorgen. Op hetzelfde moment hebben heel wat stedelingen totaal andere besognes: huisvesting, inkomen, school, werk, morgen en overmorgen. Geluk is een kwestie van geluk, denk ik dan, om een onvolprezen Eén-programma te parafraseren.
Ondertussen krijgt de onnavolgbare Canvas-reeks ‘Generatie B’, over het overleven in een grootstad wanneer het écht slecht gaat, elke week een lager fictiegehalte. De huidige duale stad moet dringend opnieuw van, voor en door iedereen worden. En de witte reservaten rond de stad mogen niet té cynisch worden.