Ik kreeg onlangs een plaatsje – wegens mijn geboorte-akte als niet-lokale deskundige en wegens mijn Archipel-lidkaart als vermeend kenner – in een panel, dat moest debatteren over het al dan niet slopen van het Stedelijk Zwembad van Paul Felix en Jan Tanghe in Oostende. Ik heb voor Architectura.be natuurlijk al betoogd wat ik denk dat de Stad Oostende moet doen maar ik had niet verwacht dat nog eens te moeten herhalen vlak naast de fractieleider van de meerderheid, die zijn voorliefde voor een brutalistische sloop nog minder kon wegsteken dan zijn politieke ambitie. Gelukkig zijn zulke mensen zo vervuld van zichzelf dat ze niet luisteren naar anderen: ik kon dus niets verkeerd zeggen, hij hoorde toch niets.
Ik heb in essentie drie fundamentele stellingen verdedigd, die, mutatis mutandis en wat mij betreft, geldig blijven voor élk vraagstuk ‘slopen of niet?’ op élke plaats. Vervang Oostende hieronder door een andere plaatsnaam en we komen samen een heel eind verder.
Eén. Alles wat het resultaat is van zorgvuldig ontwerpwerk en niet van banaal winstoogmerk moet met evenveel zorgvuldigheid en dus met navenant respect behandeld worden. Zelfs als de huidige functie niet meer kan behouden worden heeft een zorgvuldig gebouw (als intelligente ruïne) recht op een herbestemming. Afbraak is altijd de makkelijkste optie maar daarom geen oplossing.
Twee. Oostende moet lessen trekken uit het eigen treurig verleden van afbraak en misprijzen. Oostende mag geen tweede belle-époqueblunder maken maar moet ook verder kijken dan de belle-époqueneus lang is. Oostende moet gewoon afblijven van àlles wat nog rest aan waarde. Leeftijd is geen criterium, kwaliteit wel.
Drie. Ik besef maar al te goed dat de achillespees van ‘slopen of niet?’ het herbestemmingsscenario is. Dan komen spijtig genoeg de wetten van de economische haalbaarheid boven water, dan wordt betaalbaarheid de ultieme beslisser en dooddoener. Daarom is het verstandig eveneens te zoeken naar functies, die niét overheidsafhankelijk zijn en zeker niét moeten betaald worden door een per definitie armlastig stadsbestuur. Deze tactiek mag niet beschouwd worden als een pleidooi voor privé-initiatief tout court maar wel als een intelligente oproep voor het verruimen van de blik, voor het niet a priori belasten van de overheid en vooral voor het ont-Oostendiseren, het ont-lokaliseren van het vraagstuk. Wie krap bij kas zit denkt niet meer open over een probleem. Wie slechts politiek-strategisch omgaat met een probleem verengt zijn eigen denkruimte en blijkbaar ook die van anderen.
De debatavond verliep uiteraard zoals alle debatavonden: opperbest voor doofstommen, gênant voor genuanceerden. Na ontelbare professionele en inhoudelijke discussies, die ik al in mijn leven meegemaakt heb, durf ik te concluderen dat wie per se zijn standpunt er in wil kloppen (maar meestal goed weet dat zijn argumenten spartelen of dat zijn mening eerder past binnen een andere agenda of dat hij gewoon iets in opdracht moet vertellen terwijl hij eigenlijk schrik heeft van zijn opdrachtgever …) niet alleen niet luistert maar ook argumenten bijeenharkt zoals een beetje goochelaar speelkaarten uit de lucht haalt. Zulke doordrijver blijkt niet vies van enige minachting voor tegenargumenten en acteert zo gespannen als een cellosnaar. Zulke politieke ADHD’er stelt dan (gelukkig voor hem) niet vast wat al de anderen op het einde van de avond wél vaststellen: wie rustig maar met verve een standpunt transparant uitlegt voedt de discussie, wie met de voeten vooruit het grote gelijk zoekt vindt het niet. De verliezer van de avond beslist wel over een sloop zodat uiteindelijk iedereen verliest.