Steen & Been (Filip Canfyn): Spotlight of zelfspot?

Het eerste wapenfeit van huiscolumnist Filip Canfyn in 2018, over architectuur en humor. "Ik verneem graag hoe in niet-architectenkringen gekeken wordt naar architectuur: het is niet altijd plezant maar in elk geval leerzaam."

Geen wonder dus dat ik in Rekto Verso, het bloedserieuze tijdschrift voor cultuur en kritiek, het artikel ‘Het belachelijk sublieme in de Vlaamse architectuur’ van architectuurfilosoof Gideon Boie met genoegen aanvatte.

Architectuur in Vlaanderen is moeilijk te evenaren in haar saaiheid. Hebt u ooit al iemand in de lach weten schieten bij de aanschouwing van architectuur? Doorgaans wordt het bouwen gesublimeerd tot een kunst van de stomme verbazing. Alles draait om de waw-factor van de grote meester. Nochtans presenteert het werkelijk sublieme gebaar zich niet in het bovenaardse, maar in het belachelijke.” Deze voorzet met diepgang wordt gevolgd door een vernietigend oordeel over de zogenaamde sublieme architectuur van Office Kersten Geerts David Van Severen en meer bepaald over hun alom gepubliceerde ronde Spaanse villa ‘Office 130’. De auteur spreekt van een zelfverheerlijkend object, dat de context negeert, geen humor heeft, het inhoudsloze tot inhoud verheft en alleen recht blijft door iconische fotografie. Hij heeft het blijkbaar meer voor de provocatieve architectuur (tussen aanhalingstekens) van Luc Deleu, die zich al levenslang luidop verzet tegen sterrendom en spektakel maar door het artistieke milieu moet geadopteerd worden omdat niemand anders deze hofnar ernstig wil nemen.

Ik heb om het artikel zelf niet moeten lachen. Ik heb alleen gemonkeld bij de bedenking dat Deleu dankzij de kunstwereld architect wordt terwijl architecten, die per se door de kunstwereld willen omarmd worden, verzwelgen in een star narcisme, dat niets met gezonde architectuur te maken heeft. Dat kunnen we weer leerzaam noemen, maar ook niet meer.

Het artikel deed me vooral denken aan mijn eigen column “Het is prijs!” van een tijd geleden, waarin ik voor het nieuwe politiecommissariaat in Brakel applaudisseerde. Ik flipte vooral op de dertien kariatiden (!), die het gebouw dragen: bijna vier meter hoge androgyne flikken, in glanzende kunststof, als strakke leatherboys met een overdosis aan macholooks. Pas onlangs leerde ik dat deze ravissante proeve van ironie in architectuur uit de koker komt van Alexander D’Hooghe, de onnavolgbare Antwerpse overkappingsintendant. Wie complexe problemen als Oosterweel deftig kan sturen, wie aan het MIT serieus mag doceren en wie toch nog politiemannen in een Griekse tempel kazerneert, ja, die verdient alle lof der zotheid en alle dankbaarheid voor zijn bijdrage aan de maatschappelijke rol en integratie van architectuur. Met verve én humor!

 

Toemaatje!

Wanneer wordt architectuur écht humor? Als Het Laatste Nieuws erover schrijft … In Dubai organiseert een Duitse liftenfabrikant een internationale ontwerpwedstrijd voor een zoveelste toren. Zevenhonderd inschrijvingen! Een Mexicaanse architect wint maar Nederlandse goochemerds bouwen een brute variante op zijn concept: een megakader (ja, een kader!) van 150 m hoog en 90 m breed, uiteraard voorzien van de nodige liften. De Mexicaan claimt het auteurschap maar zou in dit geval beter op zijn lip bijten: het moet niet té ridicuul worden.

Deel dit artikel:
Onze partners