Ik spendeer elk jaar veertien zomerdagen in lievelingsstad Lisboa en over het waarom heb ik al genoeg geventileerd in columns. Ook over de bijna exponentieel stijgende toeristische kolonisering van deze magische plek in een arm Europees land heb ik mij al schriftelijk druk gemaakt. Nu de vakantie nadert herval ik weer …
Mijn krant smeert paginabreed uit hoe vooral luxemerken de hoofdsponsor worden van de restauratie van populaire Italiaanse monumenten, genre de Trevifontein in Rome, de Galleria Vittorio Emanuele in Milaan of de Brug der Zuchten in Venetië. Gucci goes culture en laat dat overvloedig weten via immense werfborden en uitgekiende communicatie. Het toerisme vaart er wel bij en er wordt wellicht een sacoche méér verkocht.
Mijn krant besteedt ook bladzijdenvol aandacht aan de desastreuze gevolgen van het hit-and-runtoerisme dat als een sprinkhanenplaag elke dag een stad verovert en net niet verstikt. Neem nu Venetië. 60.000 inwoners maar 22 miljoen bezoekers per jaar, waarvan slechts 4 miljoen de beleefdheid opbrengen om langer dan één dag te blijven, naast 2 miljoen cruisepatiënten, die al helemaal het symbool van de toeristische agressie ten aanzien van een kwetsbare stad worden. Maar ja, Venetië moet hierin berusten. Een stad kan men moeilijk afsluiten, zelfs Venetië niet, en de ganse lokale economie draait ondertussen op deze vormen van toerisme. Zegt men. Al die succesvolle steden moeten trouwens niet klagen: die overdruk kan wel vervelend worden voor de bewoners maar die profiteren toch maar lekker van het bezoekerssucces. Zegt men.
Ik heb bij dit alles gemengde gevoelens.
Enerzijds word ik cynisch want dat stedelijk consumentisme, waarbij het gebruiken van de stad belangrijker wordt dan het wonen, werken en dus leven in de stad, is het logische gevolg van de expliciete focus van het stedelijk beleid op pretstad en feeststad, op citymarketing met een grote strik. Mijn stagemeester Jan Tanghe zei jaren geleden al dat citymarketing “een yuppiesynoniem voor de economisch gestuurde stedelijke uitverkoop” is. Ik geef hem uiteraard geen ongelijk.
Anderzijds word ik empathisch want onderzoek wijst uit dat de kosten voor de stad zijn, dus voor de belastingbetalende bewoners, maar dat de baten van de grootschalige citytripeconomie wegvloeien uit de stad richting verre investeerders. Het stedelijk profiteren is dus een illusie.
In elk geval bloedt mijn hart omdat meer succes voor de stad zich blijkbaar enkel kan uiten in een imperialistisch gedrag, in lawaaierige overlast, belachelijke slippers, alomtegenwoordige wachtrijen, schreeuwlelijke bermuda’s, ambetant alcoholgebruik, uniforme menukaarten, overvolle vuilbakken, opdringerige vervoermiddelen, …
We moeten maar eens allemaal beloven aan de samenleving dat we op reis onze manieren zullen houden. Fijne vakantie! Nog steeds en stads.