Goed een jaar geleden nam Filip Canfyn de nieuwbouwwijk Heulebrug op de korrel. "Verkavelingsvlaanderen op zijn slechtst met een (zee)luchtje", aldus Canfyn. "Ik kom niet veel terug op oud zeer maar deze keer kan ik het niet vermijden. Er wordt weer vlot in de betere immobijlagen geadverteerd voor vier nieuwe residenties, dus voor een tros appartementen in het echte dorp ‘Heulebrug’. Voor twee slaapkamers vanaf (!) 350.000 euro (inclusief BTW). Dus weeral zéér betaalbaar. De leugen duurt voort dankzij sociale Lippensdienst."
Een goed jaar geleden trok ik van leer tegen het misbaksel ‘Heulebrug’, een nieuwbouwwijk, die ‘echt dorp’ wil spelen in een uithoek van Heist, op zich al een uithoek van Knokke. Ik noemde dit voorbeeld van vastgoedcynisme (volgens een masterplan van Leon Krier) één grote leugen, een stedenbouwkundige én architecturale én sociale leugen. De belofte van betaalbaar wonen voor lokale gezinnen wordt verdronken in neotraditionalistische patisserie op de verkeerde plaats om bovenmodale consumenten te lokken met valse authenticiteit, met dure kneuterigheid, met een misplaatst elitarisme van ‘gewoon doen zoals vroeger’. Auto verplicht, voorzieningen nada en het OCMW huist er in een kathedraal van een toren. Dat kan tellen als statement: verkavelingsvlaanderen op zijn slechtst met een (zee)luchtje.
Ik kom niet veel terug op oud zeer maar deze keer kan ik het niet vermijden. Er wordt weer vlot in de betere immobijlagen geadverteerd voor vier nieuwe residenties, dus voor een tros appartementen in het echte dorp ‘Heulebrug’. Voor twee slaapkamers vanaf (!) 350.000 euro (inclusief BTW). Dus weeral zéér betaalbaar. De leugen duurt voort dankzij sociale Lippensdienst.
Nog meer van dat haalt de krant. De grote inspirator van dit drama, Leon Krier, de vaandeldrager van het commerciële neoclassicisme, de makelaar van de gebouwde illusie, heeft al eerder een ‘Heulebrug’ gemaakt. Voor zijn goede maat Prins Charles, die hij mag raad geven bij vastgoedinvesteringen én architectuurmeningen. Voor hem masterplant Krier in de jaren 80 een ouderwets Brits dorp, ‘Poundbury’, op een nogal grote lap privégrond van de eeuwige niet-koning. Vanaf 1993 mogen vader en zoon Terry, ook al kampioenen van neoneo en ander façadisme, woningen ontwerpen in dit pretpark voor gegoeden, waar hangjongeren niet dùrven komen omdat de sjieke spruitjesgeur niet te harden is, omdat alles hier lijkt op een clean kartonnen decor, waarin dagelijks ‘Midsomer Murders’ gefilmd wordt. ‘De Morgen’ van 10 januari 2017 meldt dat de prijzen de pan uitswingen (nu vanaf 1 miljoen pound voor een stekje), dat de scherpe segregatie nog moeilijk verkocht raakt en dat daarom de geplande einddatum van 2015 naar 2025 verschoven wordt. Nog geen maand later moet ik in mijn krantenpuzzel zoeken naar het antwoord op “dit dorpje in Dorset is een architecturaal experiment van prins Charles”. Poundbury is in the house!
Dit alles deed mij er aan denken dat ik bijna vijftien jaar geleden mijn eerste stuk over Poundbury en Krier geschreven heb. De diehards onder jullie kunnen hieronder enkele fragmenten lezen over die prinsheerlijke nep.
“Why, I ask you, do so many people flock to those countries where beautiful towns and villages and landscapes still exist? Why do so many architects, planners and developers frequent such places on their holidays? Why do sightseers and tourists in this country visit what is left of our old towns and villages rather than rush off to see the centre of Birmingham?”
De Prince of Wales werd, willens nillens, promotor van het herlevend classicisme, dat niet toevallig heel wat adepten kende in Groot-Brittannië. Over het Kanaal leefde immers een nationale traditie onder architecten om het classicisme als publieksvriendelijke en dus commercieel haalbare architectuur te hanteren en ook nieuwe rijken gaven graag wat uitstraling aan hun verse weelde met een classicistisch landhuis. Een sympathieke, contextuele en harmonieuze benadering van de architectuur en van het leven van zijn gebruikers was het gedroomde alternatief voor het deterministische en dogmatische modernisme, dat er niet in geslaagd was de maatschappij te voorzien van leefbare architecturale antwoorden op sociale, culturele en ecologische behoeften. In de klassieke vormentaal kon een tijdloosheid herkend worden, die toch hedendaags was en en met elke historische periode kon samengaan. Het warm water moest niet meer uitgevonden worden en alle aandacht kon weer toegespitst worden op de oorsprong van de architectuur, in casu, het verschaffen van onderdak. Leon Krier, samen met zijn oudere broer Rob één van de godfathers van het classicisme, noemde zijn -isme zelfs de antipode van de sociale consumptiedwang, die voor hem de voedingsbodem van het modernisme was.
Leon Krier, leerling van James Stirling, is ook adviseur van Prince Charles. Hij stelt samen met hem de dubbelhartigheid van de moderne architecten aan de kaak: ze bouwen lelijke moderne dozen in het stadscentrum maar wonen zelf in schilderachtige buitenhuizen. Hij looft de prins want “he dares to remind us of the possibilities and duties of architecture not as the expression of present market forces but as the prime instrument for realizing cities and landscapes where life is worth living”. Hij doet nog meer opmerkelijke uitspraken: “Een huis is een huis en een kind of willekeurige passant tekent een huis als een huis met een kap.”
Prince Charles stelde daarom in 1993 160 hectare van zijn eigen grond nabij Dorchester ter beschikking van Leon Krier, die het masterplan van de nieuwe classicistische stad Poundbury mocht tekenen. Tegen 2015 moet alles gebouwd worden (60 hectare blijft open ruimte en landschap) en de eerste fasen zijn alvast een commercieel succes. Men apprecieert het mengen van wonen, werken en winkelen, het beperken van de auto-dominantie, het creëren van een menselijke omgeving. Wie rondloopt in Poundbury kan niet geloven dat deze stad nieuw is en deze tijdsdiffuusheid is te danken aan de ‘Poundbury Building Code’ van Krier, die het verplicht gebruik van traditionele materialen en uitgekiende maatvoering voorschrijft. Ook het hanteren van symbolen, zoals ‘de schoorsteen’ als symbool van hartelijkheid en thuisgevoel, wordt aangemoedigd. En last but not least, de sociale woningen kennen geen zichtbare verschillen met de huizen van de gegoede burgers en staan er gewoon tussen.
Wie de classicistische ingrediënten lust zal Poundbury smaken en respect opbrengen voor het breder maatschappelijk belang van dit democratiserend experiment. Hij moet wel weten dat Poundbury een uniek voorbeeld is want de andere classicisten vervallen totaal in formalisme, op vraag van hogere inkomens. Architectuur wordt beeldregie, spontaneïteit is totaal uit den boze maar toch wordt dan een residentieel topsegment aan de man gebracht als een organisch gegroeid product, dankzij een subtiele romantiserende marketing. Een schijnbaar artisanaal dorpsidee, dat evenwel uit het instantpakje komt, moet verkocht worden met hartverwarmende slogans en de architect wordt uiteindelijk gedegradeerd tot een tekenaar van nostalgische stripverhalen, die goed in de betere markt liggen.
Ik krijg een plotse aanval van voortschrijdend inzicht.