Onze huiscolumnist Filip Canfyn heeft zijn tijd genomen om de ambitienota van de niet meer zo nieuwe Bouwmeester goéd te lezen. Hij laait niet van enthousiasme, voelt zich wel hoopvol en weet alvast waarop Erik Wieërs zichzelf zal moeten afrekenen.
‘Ambitienota Vlaams Bouwmeester 2020-2025’ van Erik Wieërs, met als baseline ‘Kansen scheppen voor ontmoeting’, heeft alleszins niet voor een mediastorm gezorgd. De pers berichtte karig en lauw en die ingetogenheid en stilzwijgendheid kunnen het lot en misschien het doel van de huidige Bouwmeester worden na de flamboyante legislatuur van Leo Van Broeck. De gecondenseerde ambitietekst klinkt vooral voorzichtig maar tevens idealistisch: hij vermijdt de confrontatie door de verkavelingsvlamingen en de betonstop te ontzien maar zet tegelijkertijd spaarzame tot spitante puntjes op de i’s, die hijzelf tot zijn bevoegdheid rekent.
Wieërs start met een introductio benevolentiae, waarin hij de erfenis van het bouwmeesterschap sinds 1998 huldigt: de alles-kan-beter-cultuur staat er, de stadsbouwmeesters spelen hun rol, de selectieformules raken ingeburgerd. Hij wil bovenop deze solide basis twee accenten leggen: primo, “in een toegankelijk discours architecturale kwaliteit durven benoemen”, secundo, “verleiden met de troeven van collectiever wonen”. De Bouwmeester werkt deze ambities uit in acht thema’s. Hij pleit zo voor verdichting, die de kwaliteit van de bebouwde én de open ruimte optimaliseert, voor meer collectieve mobiliteit en een autoluwe omgeving, voor een gedeeld en meervoudig gebruik van (publieke) gebouwen, voor herdorping en het lokaal versterken van karakter en identiteit, voor de slimme structuur in functie van circulariteit en robuustheid, voor participatie aan het begin van een ontwerptraject, … Hij kent zijn geschiedenis en dus ook bOb Van Reeth, zijn ex-leer- en de oer-bouwmeester, die een tweede leven lijkt te krijgen in het intelligente denken-en-schrijven van een evenwichtige filosoof-architect.
Het zwaartepunt ligt, qua woorden en gewicht, dus qua ambitie, op thema IV, ‘Het wooncollectief’. Wieërs vertrekt van een dubbele vaststelling: primo, “de grote nood aan sociale woningen”, secundo, “het woonmodel van het eigen vrijstaande huis op de eigen kavel, waarmee de middenklasse al decennialang, met ondersteuning van de overheid, succesvol in zijn eigen woonbehoefte heeft kunnen voorzien, stoot op zijn ruimtelijke en ecologische grenzen”. Hij formuleert denkpistes en oplossingen: het aanbieden van betaalbare woonruimte als overheidstaak, het opnemen van sociale huurders in grotere woonensembles, het ontwikkelen van meergezinswoningen met private buitenruimte en gemeenschappelijke tussenruimte. “Als Vlaams Bouwmeester wil ik helpen om de sociale woningbouw te integreren in het totale woningenaanbod en inzetten op nieuwe vormen van collectief bouwen, om wonen betaalbaar en toekomstbestendig te maken.” Dit pertinent engagement klinkt helder voor wie het architectuur- en stedenbouwvraagstuk ruimer ziet dan de eigen navel en verder dan de eigen achtertuin. De Bouwmeester plant zijn hielen in het zand maar moet ook beseffen dat hij hierop kan afgerekend worden, misschien niet door zijn broodheren en hun netwerk maar zeker door de weldenkenden, die zijn woonambitie duurzaam onderschrijven. Ik reken mijzelf bescheiden maar benieuwd tot de laatste soort. Go Erik go!