Onze huiscolumnist Filip Canfyn viert de publicatie van zijn “Eren & citeren” met wat architecturale geschiedschrijving: dik honderd jaar geleden moesten een verwoeste stad en streek na een wrede wereldoorlog weer een toekomst krijgen. En een gezicht. Dan duiken een aantal namen uit “Eren & citeren” op.
Einde 1918 is Ieper totaal vernield, letterlijk platgebombardeerd. Wat moet na de Groote Oorlog met dat verdwenen en morsdood Ieper gebeuren? Zowel lokaal als internationaal wordt een hevig debat gevoerd, en dit rond twee issues.
Primo, hoe ga je als samenleving met dit mondiaal litteken om? De zogenaamde traditionalisten pleiten voor een reconstructie van de vooroorlogse toestand, voor nostalgie en geschiedenisamputatie eigenlijk. Vredigheid moet de sloopresten vervangen, herinneringen moeten achter een historiserend façadisme verstopt worden. De zogenaamde modernisten opteren dan weer voor een nieuwe start voor stad en maatschappij en willen gebruik maken van deze bizarre opportuniteit om de kwaliteit van huisvesting en infrastructuur, die voor 1914 weinig voorstelt, gevoelig te verbeteren. Zij zien in de prille tuinwijkbeweging en in de eerste bouwstandaardisering nuttige methodes om vooral voor de arbeidersklasse eindelijk goede én betaalbare woningen te maken. Formeel gedragen ze zich niet avant-gardistisch, niet orthodox: de vormentaal mag ook couleur locale absorberen. Traditionalisten en modernisten lijnen zichzelf trouwens niet altijd strikt af en eigenaardige standpunten worden mogelijk: Piet Mondriaan verdedigt zo met verve een minutieuze kopie van de vroegere Lakenhalle, het icoon van Ieper.
"De intrigerende discussie in Ieper en vooral het stedenbouwkundige pleidooi pro tuinwijkgedachte vertellen onrechtstreeks het oorlogsverhaal van een aantal notoire Belgische architecten."
Secundo, hoe ga je architecturaal en stedenbouwkundig met dit vraagstuk om? Concept 1 oogt traditionalistisch: de stad wordt heropgebouwd maar behoudt tevens stiltezones, waar de ruïnes devoot bewaard worden. Alleen de monumenten worden getrouw gereconstrueerd, al wordt zwaar gediscussieerd over al dan niet die Lakenhalle. Voor de rest wordt de zelfverklaarde wederopbouwarchitectuur geïntroduceerd. De denkbeelden over hoe Ieper was én wordt, worden gestuurd richting een virtuele eenheidsstijl, een trapgeveleclectisme, dat een organische homogeniteit suggereert. Ieper wordt meer decor dan stad, in naam van de goede vrede en het nog betere oorlogstoerisme. Stadsarchitect Coomans legt zijn volle gewicht in de schaal voor dit eerste concept, zelfs zónder stiltezones: de kopie als eerbetoon voor het kapot geschoten verleden wint het pleit. De twee verliezende concepten gaan wél voor de filosofie van de nieuwe stad als symbool van de nieuwe toekomst. Concept 2 ijvert voor het behoud van de volledige ruïnestad en voor een heropbouw van Ieper op een plek in de buurt. Concept 3 wil Ieper heruitvinden als een tuinwijkstad.
De intrigerende discussie in Ieper en vooral het stedenbouwkundige pleidooi pro tuinwijkgedachte vertellen onrechtstreeks het oorlogsverhaal van een aantal notoire Belgische architecten.
Louis Van der Swaelmen, de ideologische grondlegger en peetvader van de moderne stedenbouw in onze contreien, vlucht naar Nederland, raakt bevriend met Huib Hoste en zet een denktank op voor de naoorlogse wederopbouw van het land. Hoste keert terug met zowel de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School als het radicale kubisme in zijn valies. Jean-Jules Eggericx vlucht dan weer naar Engeland en maakt intensief mee hoe daar de tuinwijkstad als canvas voor het te herbouwen ‘poor little Belgium’ wordt uitgewerkt. Na de oorlog bevrucht hij Van der Swaelmen met hetzelfde idee. Dan wordt snel werk gemaakt van de droom van goede en betaalbare huisvesting. Van der Swaelmen maakt het stedenbouwkundig plan voor Klein Rusland (1921) in Zelzate, waarvoor Hoste de woningen zelf ontwerpt: de kubistische tuinwijk is geboren. Van der Swaelmen maakt ook het stedenbouwkundig plan voor Le Logis-Floréal (1922) in Watermaal-Bosvoorde, waarvoor Eggericx de woningen zelf ontwerpt: door de Amsterdamse School bijgekleurde Engelse cottages in een streng gestructureerde tuinwijk zijn de vandaag nog altijd gegeerde resultaten. De architectuurtaal wordt dus niet gedicteerd door de innovatieve stedenbouw. Hoste, wederopbouwarchitect van Wervik, Geluwe en vooral Zonnebeke, zal blijven twijfelen en een compromis zoeken tussen het kubisme en een soort regionalisme: de pastorie (1922) en de Onze-Lieve-Vrouw-kerk (1922) staan dan ook confronterend naast elkaar in Zonnebeke.
Wie tijdens de oorlog ook in Engeland rondloopt is Jan (Robert) Van Hoenacker. Die trekt zich weinig aan van het denkwerk aldaar rond de tuinwijkgedachte maar wordt toch in 1918 om den brode stadsarchitect van Waasten-Warneton, waarbij hij de trapgevelarchitectuur van zijn Ieperse collega Coomans belijdt. Hij opent nog later een kantoor in Antwerpen en ook daar speelt WO I een rol in zijn beroepsleven. Een volledig bouwblok aan de Schoenmarkt wordt al in 1914 weggebombardeerd. Na de oorlog wordt ook hier een Iepers debat over de herinvulling gehouden. De zogenaamde traditionalisten verdedigen een eclectisme en vooral een bescheidenheid uit respect voor de nabije Onze-Lieve-Vrouw-toren. De zogenaamde modernisten, ondertussen in de ban van de art deco, stellen dat de stad nood heeft aan een hedendaags icoon. Wanneer Antwerpen gekozen wordt als gastheer van de Wereldtentoonstelling van 1930 en de ambitieuze Frans Van Cauwelaert als burgemeester krijgt wordt de knoop doorgehakt. De bank van de Boerenbond koopt in 1928 de ruïnegrond en stelt Van Hoenacker als architect aan. Die kiest voorzichtig, hierin overtuigend gestimuleerd door een adviescommissie met kleppers als Victor Horta en Henri Van de Velde, de kant van de modernisten. De Boerentoren, de eerste wolkenkrabber van Europa, het eerste staalskelet van bijna honderd meter hoog in Europa, de tot in de jaren vijftig hoogste woontoren in Europa, wordt in 1932 opgeleverd maar haalt de Wereldtentoonstelling niet …
--------------------------------
Interesse in een gratis exemplaar van Eren & Citeren, het nieuwste boek van Filip Canfyn? Kom dan naar Architect@Work in Kortrijk. ‘Eren & Citeren’ wordt voorgesteld donderdag 9 mei om 18 uur op Architect@Work. Iedereen die zich inschrijft voor de beurs kan zich aanmelden voor een van de duizend gratis exemplaren die worden uitgedeeld in de standen van de sponsors: Delabie, Abet Laminati, Reynaers Aluminium, KUBUS en Renson. Leuk extraatje zijn een set onderzetters met quotes van de geciteerde architecten. Inschrijven kan via deze link. |