Onze huiscolumnist Filip Canfyn komt graag terug op een column, die bijna dag op dag drie jaar oud is: ‘Onechte architect(e)’ (09.07.20.). Dankzij bijna-architecten.
Ik mag af en toe een gastcollege geven, zoals onlangs aan UGent voor de laatstejaars ingenieur-architect. Voor ‘deontologie’ had ik het over gedragsethiek voor architecten: hoe omgaan met opdrachtgevers en gebruikers van gebouwen en vooral met de samenleving, vandaag en morgen? De vakprofessor had zijn studenten gevraagd als voorbereiding columns van mij te lezen en te becommentariëren. Vooral ‘Onechte architect(e)’ bleek een drukbesproken issue.
Het viel op, de onzekerheid bij architecten-in-spe over hun toekomstige rol en zelfprofilering. Iemand zei dat de behoefte bestaat aan een businessmodel (de ruimere vertaling van ‘hoe verdien ik mijn boterham?’) mét een maximale integriteit en relevantie, die waken over de duurzaamheid (qua gebruik van ruimte, energie, materiaal, …) van het product en over de rechtlijnigheid van het proces. Er ontstond een inzicht dat een architect vandaag een doener én een denker, een pragmaticus én een onderzoeker moet worden om de complexiteit te vatten en te beheersen van de actuele vraagstukken, die breed en diep onder ‘architectuur’, onder ‘ontwerpen en bouwen’ vallen. Er ontstond bovendien een inzicht dat een samenwerking tussen architecten optimaal functioneert mits een collectief vakmanschap, een gedeelde expertise en een gelijkgestemd engagement.
Ik vind het ongelooflijk hoopgevend dat die bijna-architecten twijfel voelen, nadenken over hun maatschappelijke taak en verder kijken dan hun neus én computermuis lang zijn.