Onze huiscolumnist Filip Canfyn, die stamt uit de tijd dat “’t Is weer voorbij, die mooie zomer” van Gerard Cox een bescheiden radiohit werd, zal zich de seizoensversie van 2020 nog lang heugen. Een tweede coronacrisis, een recordlange hittegolf en een desastreuze wolkbreuk, het kon niet op, en niemand had een andere keuze dan in zijn kot te blijven. In welk kot?
Ik lees in Het Parool van 13 augustus dat de doorzonwoning, met een leefruimte tussen voor- en achtergevel, als planbasis afgedaan heeft. Zo’n woning presteert uitstekend in een koud klimaat want warmt zichzelf op aan elke zonnestraal. Vandaag wordt een doorzonwoning een onleefbare warmtebatterij, die overloopt bij een hittegolf.
Ik lees dat ook andere woningkenmerken in vraag gesteld worden. Veel glas, geen luiken, geen overstekken, geen buitenzonnewering terwijl de dikke isolatie in een averechts effect ressorteert: prima om de hitte buiten te houden maar eenmaal die binnen is kan die met geen stokken meer weggekregen worden.
Bij zware stortbuien komen dan weer andere euvels boven water: het gebrek aan regenputten, wadi’s en doorlatendheid verandert straten, kelders en garages in ongewilde stroombekkens en verzekeringskwesties.
Ondertussen boomt de airco-verkoop. Het hoge energieverbruik maakt dit hulpmiddel weinig duurzaam, luchtbehandeling in Covid 19-dagen is geen evidentie meer en de warmte wordt naar buiten afgevoerd zodat het probleem van de hitte-eilanden verscherpt wordt. Er moet dus nagedacht worden over vergroening, ontharding en waterintegratie, over het gebruik van minder reflecterende gevelmaterialen, over de beperking van warmteproducerende mobiliteit, …
Is dit geen mooie opdracht voor morgen? Niet meer speculeren op een collectieve ommekeer van het menselijk gedrag, niet meer rekenen op mirakels dankzij technologische truken, voorbijgaande apps, commerciële placebo’s en andere quick wins maar als architect en stedenbouwkundige werk maken van anticiperende ontwerpen. Van preventieve concepten, die van de dwangbuis van het ‘in je kot blijven’ een leefbare, dus comfortabele en duurzame realiteit maken, hoe lang die ook nog duurt. Het lijkt mij een waardevolle queeste, die meer relevantie geeft aan het vak.