Onze huiscolumnist Filip Canfyn komt terug op de recentste ‘Ruimte’, het stevig VRP-tijdschrift, dat zijn vijftigste nummer volledig wijdt aan het concept ‘15minutenstad’. Schoon volk uit de academische en planologische wereld naast ervaringsdeskundigen werpen een kritische blik op dit vers stedenbouwkundig snoepje. Onze huiscolumnist dus ook.
Carlos Moreno, de geestelijke vader van de 15minutenstad, lanceerde dit concept voor de transformatie van Parijs tot een conglomeraat van levendige en groene kernen, met alle basisvoorzieningen en veel ruimte voor voetgangers en fietsers. Hij maakt nabijheid belangrijker dan mobiliteit als het over bereikbaarheid gaat. Met zijn herhaling en hertaling van aloude principes van de compacte stad is op zich niets mis maar kan dit concept méér worden dan een wervende city marketingtool, dan een stedenbouwkundige illusie, dan een vastgoedgerichte operatie? In ‘Ruimte 50’ worden alvast kanttekeningen gedebiteerd.
"Eigenlijk is de 15minutenstad een mediageniek concept, dat de huidige harde realiteit binnen en buiten de stad bevestigt: lagere inkomens worden, door de schaarste en onbetaalbaarheid van woningen, verplaatst naar verdere en vooral autoafhankelijkere locaties, met vervoersarmoede tot gevolg, die de werkplek in de stad moeilijk bereikbaar maakt."
Hét fundamentele bezwaar is dat Moreno weinig aandacht heeft voor betaalbare en kwaliteitsvolle huisvesting voor iedereen, ook op goede locaties met goede voorzieningen. In de feiten richt zijn concept zich op stedelijke middenklassers, die kùnnen kiezen waar gewoond wordt, of getelewerkt wordt, wanneer in de vrije tijd de auto buiten komt, … Hun hoger inkomen trekt uiteraard de nodige voorzieningen en real estate producten aan maar verder ligt niemand wakker van bijhorende fenomenen als gentrificatie of exclusie. Deze stedelijke discriminatie moet niet zozeer om ideologische of sociale maar vooral om praktische en zelfzuchtige redenen afgewezen worden. Stijn Oosterlynck merkt terecht op dat wonen en telewerken in zo’n 15minutenstad heel wat infrastructuur vraagt, én mensen, die de infrastructuur doen draaien. Het concept loopt mank zodra poetsers, kassabedienden, pakjesbezorgers, verpleegkundigen, brandweermannen of politieagenten niet genoeg verdienen om ook in de levendige en groene kernen te wonen. Dan blijft niet veel meer over van het bijdetijdse voorzieningenniveau. Een 15minutenstad kan niet werken als middenklassestad zonder de nabijheid van lagere inkomens, die het werk doen. Met andere woorden, zolang het concept ten dienste staat van het eigen belang van comfortabele inkomens en hun leveranciers en niet van het collectief belang van alle inkomens en dus ook van de vitale en cruciale beroepen, dan schiet de 15minutenstad zich uiteindelijk in de eigen voet.
Eigenlijk is de 15minutenstad een mediageniek concept, dat de huidige harde realiteit binnen en buiten de stad bevestigt: lagere inkomens worden, door de schaarste en onbetaalbaarheid van woningen, verplaatst naar verdere en vooral autoafhankelijkere locaties, met vervoersarmoede tot gevolg, die de werkplek in de stad moeilijk bereikbaar maakt. Toch zou de 15minutenstad de ambitie moeten hebben, uit zelfbehoud, om die lagere inkomens ook een plek te geven.
Ik kan ‘Ruimte 50’ alleen maar aanraden als relevant lees- en denkvoer.