Onze huiscolumnist Filip Canfyn stelt zich de vraag hoe lang een architectenkantoor, en bij uitbreiding een product, nog de naam van de stichter, de bezieler, de baas kan gebruiken wanneer die overleden is.
Ik heb lang geleden (‘Ode aan Jo’, 11.10.18.) nog gegromd over het na zijn dood wegvallen van ‘Crepain’ uit de naam van zijn architectenkantoor. Eigenlijk moet ik vandaag de vraag omgekeerd stellen: hoe lang mag het behouden van die naam duren alvorens het oneerlijk, hypocriet, onjuist, genant wordt? Hoe lang mogen bijvoorbeeld Zaha Hadid Architects of Rogers Stork Harbour + Partners doen alsof hun oermoeder en -vader nog bestaan en op de werkvloer rondlopen?
Tijdens een lunch met architectuurkapoenen wordt die vraag voedzaam behandeld en valt ‘Hugo Boss’, om het eens over een andere branche te hebben. Niemand blijkt nog wakker te liggen van die naam, van die producent van nazi-uniformen, die na de oorlog een kleine boete betaalt maar vooral zelf een wereldwijd merk mag worden, niet gestoord door een donkerbruin verleden. Opnieuw moet de vraag omgekeerd gesteld worden: hoe lang kan men een bezwaarde, controversiële, polariserende, genante naam gebruiken?
Een disgenoot werpt nog een naam op tafel: Albert Speer. Welke Albert Speer? Albert Speer Jr. is de kleinzoon van architect Albert Speer en de zoon van architect Albert Speer. Grootvader houdt zich boeiend bezig met art nouveau, vader vervoegt vroeg de nazipartij, laat zich tot rijksarchitect kronen maar toont vooral zijn onverbiddelijkheid vanaf 1942 als Minister van Bewapening en Munitie (een duidelijkere titulatuur bestaat niet). Junior, architect-stedenbouwkundige, tekent voor de boulevard naar het Olympische Vogelnest in Peking (zie ‘De macht van het bouwen – Hoe macht en geld de wereld aanzien geven’ van Deyan Sudjic) en voor acht stadions van de Qatar-kandidering voor de voorbije voetbalkermis. Junior klinkt nogal ambigu: enerzijds afstand nemen van zijn vader maar anderzijds hem roemen als een goed architect, herinneringen ophalen aan toffe nonkel A.H. en een voorliefde hebben voor megaprojecten van strenge regimes. Niemand moet boeten voor de misstappen van een ander, al is het zijn vader, maar men moet wel voorzichtig blijven in doen en laten. Daarom is het totaal onbegrijpelijk dat hij zijn kantoor ‘Albert Speer + Partner’ noemt en dat vijf jaar na zijn dood het kantoor nog altijd zo heet. Godja, als Hugo Boss er mee wegkomt, dan kan de ongevoeligheid voor en de tactloosheid van een naam niet meer groter worden. Oder nicht?