Steen & Been: Ode aan Jo

Onze huiscolumnist neemt een ‘toevallige’ gebeurtenis te baat om eer te betonen aan de tien jaar geleden maar veel te vroeg overleden Jo Crepain. Niemand mag immers vergeten wie hij was en wat hij te zeggen had.

Ik krijg een luxueuze uitnodiging in de bus voor een feestje naar aanleiding van een adres- én een naamverandering. ‘Binst Architects’, tot nu toe ‘Crepain Binst Architecture’, verruilt in Antwerpen Sint-Andries voor het Zuid wat verderop en dat moet gevierd worden. Luc zal wel zijn redenen hebben voor deze mutatie maar ikzelf, als volbloednostalgicus, denk vooral aan het toeklappen van een boek, het afsluiten van een generatie, het klasseren van een monument. Jo Crepain nog aan toe!

Ik ga niet graag naar architectenfeestjes, en al zeker niet in Antwerpen, maar ik wens Luc Binst en zijn troepen in elk geval het allerbeste. En ik zend, als welgemeend kadootje, onderstaand stuk zodat niemand, ook de jonge gasten niet, vergeet wie Jo was en wat Jo te zeggen had.


Jo Crepain, de assertieve architect-manager

In 1988 wordt onder de vleugels van de Stichting Architectuurmuseum een ‘Open brief aan ministers De Wael, D’Hondt, Geens, Olivier en al wie op een of andere manier betrokken wordt bij bouwen en renoveren’ geschreven door de zogenaamde 28 angry young men. Bij de opening van de tentoonstelling ‘Young Architects in Belgium’ in De Singel wordt de tekst voorgelezen door ene Jo Crepain (Brugge, 1950 – Antwerpen, 2008). Eén puntige zin blijft alleszins nazinderen: “De dames en heren ministers, die de architectuurlakens uitdelen, zijn ofwel onvoorstelbaar dom ofwel onvoorstelbaar onbekwaam ofwel onvoorstelbaar corrupt.” Dit is Crepain ten voeten uit: altijd maar dan ook altijd flamboyant, lichtjes ontstoken door een achtervolgend vijandbeeld, charmant als brulboei met een zachtaardige ADHD, zijn public relations ondanks alles tot in de puntjes verzorgend, kortom, een warm en warmbloedig architect mét strepen, waarop hij zonder meer staat.

Na zijn studies architectuur en stedenbouw in Antwerpen wordt hij vennoot (1976) van het ontwerperscollectief SILO en droomt hij van Hertzberger en sociale huisvesting. In 1981 neemt hij afscheid van zijn partners en kiest hij voor een weg, die van een klassiek postmodernisme naar een neoklassiek modernisme leidt, met een constante nadruk op elegantie en helderheid. Hij lanceert zichzelf als veelbesproken ontwerper, zelfs tot buiten de grenzen, met Woning De Wachter (1982-1984) in ‘s Gravenwezel, door hemzelf ‘mijn rode tempel’ genoemd en lijkend op een dialoog tussen Stirling en Botta, uitgevoerd met de betonstenen van Herman H.

Hij vergeet zijn SILO-droom niet en steekt hart en ziel in de totaal vergeten geraakte en quasi vruchtenloos gebleven WISH-campagne (1984, 1985 en 1987). De Wedstrijd Ideeën Sociale Huisvesting, politiek gepatroneerd door een minister, die net als Crepain in Kapellen resideert, en gejureerd door onder andere bOb Van Reeth en Jan Tanghe, bewijst uiteindelijk hoe weinig het beleid wakker ligt van sociale huisvesting. WISH crasht, ondànks Jo, angry Joung man.

Hij blijft wel scoren, als die term mag gebruikt worden: zowel de UCO-kantoren (1990-1992) in Gent met de Gaultierkoepels op een gebogen dak, als Woning Moereels (1994-1996) in Brasschaat, een omgebouwde watertoren, en zelfs het stille monument (1995-1998) voor Koning Boudewijn aan de Schelde in Antwerpen, een summum van bescheidenheid en fijnzinnigheid, halen de pers.

Jo Crepain wordt a brand, een merk. En dat lijkt de stap te ver voor de Vlaamse incrowd, die hem stout in de hoek zet. Zijn vlotte tong, zijn puntige streberaard, zijn ongevraagd spreekbuisschap maken anderen jaloers, zijn vakkundige pragmatiek, zijn zakelijke methodiek, zijn intelligent ondernemerschap nemen anderen hem niet in dank af. Wat Crepain ook doet, het valt ergens verkeerd en het trapt op iemands confraternele lange tenen. Ondanks zijn palmares.

Hij wordt wél geapprecieerd in Nederland, waar men van zijn aanpak pap lust, en Jo gaat er voluit werken, omdat hij graag geapprecieerd wordt en omdat hij met die pap een performant bureau kan uitbouwen. Hij ontwerpt er kantoren en bovenal woonprojecten bij de vleet. De real estate boys beleven hoogdagen terwijl Crepain met plezier en zonder windeieren vernederlandst. Hij wordt nu helemaal doodgezwegen door de Vlaamse smaakpolitie, die geen treffelijk woord over heeft voor zijn  rechtvoorderaapse attitude en architectuur. En ja, Jo doet wel eens vreemde dingen om die Noorderburen te behagen. HIj tekent Kasteel Velderwoude (1997-2001) binnen de Haverleij-ontwikkeling in Den Bosch, een vastgoedproject onder leiding van stedenbouwkundig fantast Sjoerd Sjoeters, in casu, 10 kastelen met 1000 woningen en een 18-holer. Velderwoude is goed voor 4 hoektorens, 1 ringwal en wat plaatsvervangende schaamte.

Jo Crepain sterft in elk geval veel te vroeg en zonder Vlaams Bouwmeester te worden. Hij krijgt postuum (sinds 2013) de verdiende erkenning dankzij een prijs met zijn naam, die uitgereikt wordt door het Netwerk Architecten Vlaanderen en die op zijn lijf geschreven is. De prijs is immers bestemd voor ware architectuurmàkers, die een economische bijdrage leveren aan de samenleving. De eerste laureaat wordt trouwens Paul Robbrecht.

 

 

Als je als architect wilt slagen,
heb je veel talenten nodig
je moet een goed, functioneel plan kunnen maken,
technisch iets kunnen verwezenlijken
en het kunnen verkopen,
en je moet klanten kunnen overtuigen
en een beetje manager zijn
om je bureau goed te laten draaien.

 

Ik wil geen armoelijdende architect zijn
die miskend zit te treuren achter zijn tekentafel
omdat hij moet overleven met drie opdrachten per jaar.

 

Ik ben een pragmaticus.
Ik sta met beide benen op de grond.
Dat is mijn aard.
Ik wil bouwen.
Ik leg de lat misschien iets minder hoog
dan sommige collega’s
maar ik bepaal de marktsituatie niet.


Ik wil niet meer schreeuwen.
Ik wil voortbouwen
aan een stad of een straat
zonder dat het in je gezicht slaat.
Ik wil een fluisterende architect worden.
Mensen luisteren veel beter
naar iemand die fluistert.


Welk nut heeft het
dat je een promotor voor de vijfde keer
probeert te overtuigen?
Dan maken we iets netjes, uit de serie.
Iets corrects zonder meer.
Ik weet wel 
voor de architectuurkritiek is dat taboe.
Die houdt van de onbevlekte ontvangenis.
Een architect doet alleen de compromisloze top
of hij doet niets.


Natuurlijk zou ik een gevangenis bouwen
voor een dictator.
Ik zou er het beste van proberen te maken
voor de gevangenen.
Die gevangenis komt er hoe dan ook.
De architect moet proberen te redden
wat er te redden valt.
Dat is zijn taak.

 

Deel dit artikel:
Onze partners