Steen & Been: Oer-Dom

Onze huiscolumnist Filip Canfyn krijgt van Jolien van Palindroom, het redactiebureau achter architectura.be, een vriendelijk mailtje. Ze vraagt om een bijdrage voor de nieuwe reeks ‘Niet gekend, wel bemind'. Een geknipte kans om eigenwijs zowel vijftig jaar als een paar weken in de tijd terug te gaan.

Ik heb al bericht over mijn zondagse architecturale ontdekkingstochten op twee wielen. Zo ploeg ik onlangs tegenwinds doorheen de banale vruchten van noeste woningbouwers, die ronduit de betonstop in het gezicht uitlachen. Mijn ergernis doet mij gelukkig harder op de trappers duwen, tot ik nog eens in een verkavelingswijk (dit keer in Wevelgem) beland en een kloeke toren ontwaar. Tussen typische middenklassevillaatjes, middenin een onverwachte meent, liggen en staan een strak plein, een massieve doos en een forse campanile. Een lokale vlasschuur lijkt een tijdloos bedehuis geworden te zijn. Brutalistisch-Italiaans.

Ik sta in de Wijnbergkerk. Hout, beton, zat in de mortel gelegde bakstenen, spaarzaam licht en sobere ingetogenheid maken van deze liturgiezaal een tempel van “voorname eenvoud” volgens de architect. Mea culpa, ik moet thuis googelen wie hij is. Het blijkt om Dom Hans van der Laan (1904-1991) te gaan, die, samen met zijn broer Nico en de Bruggeling Jozef Lietart, het gebouw ontwierp en zelf ook nog voor het meubilair en de gewaden tekende. De ascetische subtiliteit van de Roosenbergabdij in Waasmunster lijkt ver weg maar de oerkracht van architectuur blijft toch zwaar aanwezig in dit monument van 1968.

Ik zoek in mijn archief naar een stuk over de Dom, dat ik jaren geleden schreef. Een fragment als eerbetoon.

Monnik én architect. Dom Hans Van der Laan volgt beide roepingen even overtuigd en consciëntieus. Alsof ze in de sterren geschreven staan. De vraag of hij meer monnik dan architect is dan wel omgekeerd klinkt daarom ongepast. En irrelevant. Dat architect worden zit alleszins letterlijk in zijn DNA. Vader architect, twee broers eveneens. Met één van hen, Nico, zet hij in de jaren dertig zijn prille ontwerpstappen. In 1923 begint hij alvast architectuurstudies aan de Technische Hogeschool in Delft maar die breekt hij af in 1926 om monnik te worden. In 1934 wordt hij tot priester gewijd.

Brengt Van der Laan god(sdienst) in de architectuur? Figuurlijk wel. Hij zoekt zijn ganse en lange leven naar de uiterste versobering, verpuring, verstilling in zijn gebouwen en zijn meubilair, dat voor hem onlosmakelijk deel uitmaakt van ‘de’ architectuur en ‘de’ ruimte. Harmonie wordt zijn ware rijkdom en monumentaliteit. Wat gelovigen als mystiek en agnosten als poëzie herkennen doorbloedt zijn vocabularium en zijn syntaxis, al gebruikt hij soms niet meer dan een reflectieve streep zonlicht op de juiste plaats en tijd.

Hij wordt de hogepriester, die de geest laat zegevieren op de materie: zijn contemplatieve theorie, zijn filosofische wiskunde vormen de mentale wapening en bekisting van zijn architectuur. ‘Het plastisch getal’ (1967) en ‘De architectonische ruimte’ (1977) worden zijn wat hermetische bijbelboeken, die peilen naar de essentie van maten en verhoudingen, naar een ultieme gulden snede, naar een transcendentale orde. Beide denkwerken worden tot op vandaag nog voluit ontcijferd want geven hun geheimen niet makkelijk weg.

Het oeuvre van de monnik-architect is klein maar fijn, zoals een testament van een juwelier. De geraffineerde architectuur van Dom Hans Van der Laan blijft als gods wegen: ondoorgrondelijk.

 

Nieuwe rubriek 'Niet gekend, wel bemind'

In onze nieuwe rubriek 'Niet gekend, wel bemind' nodigen we architecten uit om zelf een geliefd project van een collega in de kijker te zetten dat niet de aandacht krijgt/kreeg die het verdient.  Ken je zelf zo'n project? Laat het ons weten via info@architectura.be

Deel dit artikel:
Onze partners