Steen & Been: Ontoerekeningsvatbaarheid

Onze huiscolumnist Filip Canfyn, net terug van vakantie, leest natuurlijk onmiddellijk de nieuwsbrief van architectura.be en dus ook ‘Het verkavelingstribunaal: het pleidooi voor de Vlaamse verkaveling’ van Jakob Ghyselbrechts en Cente Van Houte. Hij schrikt zich een strooien hoedje …

Ik dacht eerst dat het zogenaamde pleidooi een smakelijke satire was, een prettige pastiche, een post-studentikoze grap. Ik hoop nog altijd dat ik gelijk heb maar ik vrees het ergste: de jonge architecten Ghyselbrechts en Van Houte gebruiken te veel moeilijke woorden en complexe redeneringen. Ondanks hun moeite (in zo’n pleidooi kruipt tijd), die ik voor alle duidelijkheid respecteer (zij, die zwijgen hebben per definitie ongelijk), komen deze zelfverklaarde verkavelingskinderen niet ver met hun methode (architectuur gebruiken als kritisch apparaat om te reflecteren, I quote) en hun oplossing (constructief zoeken naar nieuwe relaties tussen verkaveling, wonen en architectuur, I quote). Wat ze wel bewijzen is dat ze, ondanks hun jeugdigheid, reeds volbloedarchitecten zijn: ze hebben zich het introverte architectendenken al goed eigen gemaakt, ze implementeren al volop de eigenzinnige architectenlogica, ze kunnen de bijhorende ontoerekeningsvatbaarheid al inroepen om clementie te vragen aan het verkavelingstribunaal.
 

"Wat ze wel bewijzen is dat ze, ondanks hun jeugdigheid, reeds volbloedarchitecten zijn: ze hebben zich het introverte architectendenken al goed eigen gemaakt, ze implementeren al volop de eigenzinnige architectenlogica, ze kunnen de bijhorende ontoerekeningsvatbaarheid al inroepen om clementie te vragen aan het verkavelingstribunaal."


Als advocaten van de verdediging van de Vlaamse verkaveling gaan ze onmiddellijk in het offensief: ze maken zich boos op de kritiek op de huidige nefaste verkavelingsrealiteit (en dit nefaste karakter is ook hùn analyse, nota bene), niet omwille van de inhoud maar wel omwille van de tactiek. Die kritiek beschouwen ze immers als de (zoveelste) poging om architectuur neer te zetten als een machtig medium, zodat architectuur de oorzaak wordt van klimaatopwarming, mobiliteitsproblematiek en ruimteversnippering. Zij pleiten onschuldig omdat architectuur niét die kracht heeft, dus niét die verantwoordelijkheid draagt. (Of dit ook de reden is waarom architecten zich durven bezondigen aan schuldig verzuim qua klimaat, mobiliteit en ruimte wordt door de pleiters niet vermeld.) Toch stellen ze voor, het blijven architecten, om met nieuwe ‘frisse’ architectuur (I quote) de oplossing te bieden. Een kringredenering uit het architectenboekje en vooral een foute redenering. Nogal wiedes, want wat heeft de verkaveling, en bij uitbreiding verkavelingsvlaanderen, met architectuur te maken? Niks, nada, zero.

 

"Verkavelingsvlaanderen, met de verkaveling als ruimtelijk model, is het product van een historische en gesubsidieerde anti-stedelijkheid. Het verkavelingsmodel heeft te maken met economie, ideologie, fiscaliteit, vastgoed, loonpolitiek, grondspeculatie, statusbejag, … maar niet met architectuur. "
 

Verkavelingsvlaanderen, met de verkaveling als ruimtelijk model, is het product van een historische en gesubsidieerde anti-stedelijkheid. Het verkavelingsmodel heeft te maken met economie, ideologie, fiscaliteit, vastgoed, loonpolitiek, grondspeculatie, statusbejag, … maar niet met architectuur. Akkoord, de invulling van het model, het op plan zetten van de verkavelingshuisjes, gebeurt door architecten, maar de strenge architectengilde distantieert zich hiervan vanuit de premisse dat onder ‘architectuur’ alleen ‘goede architectuur’ valt. De verkavelingshuisjes zijn daarom, op spaarzame uitzonderingen na, geen architectuur, net zoals de verkaveling zelf.

De poging van de twee advocaten om toch gelijk te krijgen door de geschiedenis te herschrijven is misschien lovenswaardig maar vooral genant. Verkavelen zou al bestaan sinds mensenheugnis en is gewoon van doelstelling veranderd, van landbouwteelt naar woningteelt (I quote). Ik hou van dat laatste neologisme maar niet van de manier waaop soelaas gezocht wordt bij wijlen Geert Bekaert, die verkavelingsvlaanderen kon pruimen als toonbeeld van (architecturale) diversiteit en identiteitsvorming. En dan? Alsof in verkavelingsvlaanderen niet massaal gewerkt wordt aan een conformistische zelfprofilering binnen een groep van gelijken, aan een brave individualisering binnen de veilige wij-groep, die de andersen op afstand houdt. Daar wordt geen architectuur gepleegd maar huisje-tuinje-positietje verworven om een punt te maken, als volgzame verkavelingsvlaming binnen een economisch en ideologisch masterplan.

Hoe bekijken onze jonge architecten die verkavelingsrealiteit? Ze stellen dat de architectuur faalt als te statisch en te traag binnen het dynamisch proces dat de verkaveling sterk maakt (I quote). Ze stellen ook dat de toenemende individualisering van het wonen er toe leidt dat de verkaveling niet meer verbindt maar een barrière vormt (I quote). Kortom, niet de verkaveling is nefast maar wel de architectuur en de woonfunctie. Nog kortommer, de verkaveling veroordelen omwille van de mislukking van de architectuur en het wonen is voor de pleiters het kind met het badwater weggooien. Conclusie van het pleidooi: de verkaveling als model is wél levensvatbaar (en moet wellicht met ontwerpend onderzoek de zoveelste kans krijgen, want de twee advocaten blijven vooral architecten). Zo’n conclusie lijkt op: ik kan niét in mijn pyama, mijn pyama kan niét in mijn valies, dus ik kan wél in mijn valies.

Mijn conclusie? De levensvatbaarheid van het model is een probleem, de toerekeningsvatbaarheid van het pleidooi ook. I rest my case.

Deel dit artikel:
Onze partners