Onze huiscolumnist Filip Canfyn maakt zich, tijdens een zonnige fietstocht door vruchtbare velden, behoorlijk druk na een toevallige confrontatie met een harde realiteit. Of hoe zonevreemd wereldvreemd wordt.
Willem Vermandere zag vroeger nog een paard en een kar tussen Kortrijk en Lauwe (“Mensen gaat gaan kijken want ’t is het kijken waard”), ik word vanop mijn fiets onaangenaam verrast door een spiksplinternieuwe witte ‘designvilla’ op een heuveltop in the middle of nowhere, naast een andere vergissing uit het verleden. We schrijven 2022 en dit blijkt nog altijd te kunnen: met travertijn beklede dozen, die geschakeld worden op ruim opgehoogde en volledig verharde grond voor terrasmeubilair, opritten en parkeerstroken. Deze dure grap, die pretentieus solliciteert naar publicatie in de weekendbijlage van De Tijd, is een goedkope aanslag op het glooiende landschap.
De architect, waarvan ik de naam niet wil weten, moet zich schamen voor deze collaboratie met de ruimtelijke vijand. En ja, ik weet al wat hij of zij of X zal aanvoeren als excuses voor deze wandaad: “Als ik het niet doe doet een andere architect het. Wat hebben we dan gewonnen?” en “Dit was de kans van mijn leven om een alleenstaande villa voor ‘de boekskes’ te ontwerpen. Die kon ik toch niet laten liggen?”
Kunnen we met zijn allen niet beloven zulke aperte negatie van gezond verstand en zulke protserige proeve van kapitaalkrachtig je-m’en-foutisme niet meer te ontwerpen, niet meer te vergunnen, niet meer te bouwen? Kunnen we samen die minimale sense of urgency opbrengen?
In een bocht van de Talpenhoekstraat in Rollegem ligt maatschappelijke bocht, afval, brol. De travertijn mag wat mij betreft met pek en veren bedekt worden.